This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Sterke werkwoorden
Slide 1 - Slide
Hoe herken je een sterkwerkwoord in het Nederlands? (2 dingen)
Slide 2 - Open question
sterke werkwoorden met e
In de 2e en 3e persoon (du & er/sie/es) verandert
de "e" in de stam in "i" of "ie"
Beispiel:
ich helfe --> du hilfst/ er hilft
ich sehe --> du siehst / er sieht
Slide 3 - Slide
Wanneer "i" of "ie"?
Wordt de stamklinker uitgesproken als "é" (merken of werken) krijg je een "i"
Wordt de stamklinker uitgesproken als "ee" (meer of weer) krijg je een "ie"
e --> i
ee --> ie
Slide 4 - Slide
Uitzonderingen
bij geben, nehmen en treten wordt het "ee" een "i"
ich gebe --> du gibst / er gibt
ich nehme --> du nimmst / er nimmt
ich trete --> du trittst / er tritt
Let op! Bij nehmen wordt het "h" een "m" bij treten krijg je "tt"
Slide 5 - Slide
Uitzonderingen
gehen > du gehst / er geht
stehen > du stehst / er steht
bewegen > du bewegst / er bewegt
krijgen GEEN e/i Wechsel.
Slide 6 - Slide
Welke twee vormen veranderen er bij sterke werkwoorden met een 'e' in de stam?
A
ich en du
B
er, sie, es en ich
C
du en er,sie, es
D
wir en du
Slide 7 - Quiz
Hoe kun je afleiden of de 'e' verandert in een 'i'?
Slide 8 - Open question
Welke drie werkwoorden zijn een uitzondering op de volgende regel: Na een 'ee' ( meer en weer) wordt de 'e' vervangen door een 'ie',behalve bij de werkwoorden:
A
geben, nehmen en sehen
B
geben, treten en nehmen
C
geben, sehen und legen
D
treten, nehmen en gehen
Slide 9 - Quiz
Bij welke drie werkwoorden met een 'e' in de stam vindt er geen e/i wissel plaats?
A
gehen, geben en stehen
B
bewegen, geben en stehen
C
nehmen, bewegen en gehen
D
gehen, bewegen en stehen
Slide 10 - Quiz
Herhaling: Vervoeg het werkwoord. Ich sehe was, was du nicht (ziet)
A
sehst
B
siehst
C
sihst
D
sist
Slide 11 - Quiz
Sie (leest) ein Buch.
A
lest
B
liest
C
lieset
D
list
Slide 12 - Quiz
Der Lehrer (vergeet) die Hausaufgaben.
A
vergisst
B
vergest
C
vergiesst
D
vergiest
Slide 13 - Quiz
(Geef) du mir bitte das Buch?
A
Giebst
B
Geebst
C
Gebst
D
Gibst
Slide 14 - Quiz
Wo (ontmoet) du dich heute mit deiner Freundin?
A
treffst
B
trieffst
C
triffst
D
treeffst
Slide 15 - Quiz
het sterke werkwoord "geben" ziet er bij "er" als volgt uit:
A
gibt
B
giebt
C
gebt
D
gebet
Slide 16 - Quiz
Het sterke werkwoord helfen ziet er bij 'er' als volgt uit: