This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom
Denk goed na, doe je best, let op de tijd!
Slide 1 - Slide
Bekijk het plaatje.
Wat stellen de letters X en Y voor?
A
X = epicentrum, Y = hypocentrum
B
X = hypocentrum, Y = epicentrum
C
X en Y zijn beiden het hypocentrum
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 2 - Quiz
Bekijk het plaatje.
De letters moeten met de juiste cijfers worden gekoppeld.
Wat is de juiste letter-cijfer combinatie?
A
A=1, B=2, C=4, D= 3
B
A=2, B=1, C=4, D= 3
C
A=2, B=4, C=1, D= 3
D
A=2, B=3, C=4, D= 1
Slide 3 - Quiz
Bekijk eerst het plaatje. Welke zinnen zijn juist? 1. De aardbeving besloeg een gebied van meer dan 200 kilometer van west naar oost. 2. De aardbeving ontstond doordat Abruzzo op Umbria botste. 3. De aardbeving ontstond door de golfbewegingen van de Adriatische Zee en de Middellandse Zee. 4. Het epicentrum van de aardbeving lag in Norcia. 5. Amatrice ondervond meer gevolgen van de aardbeving dan Rome.
A
4 en 5
B
1, 2 en 5
C
2, 3 en 4
D
1 en 5
Slide 4 - Quiz
Bekijk het plaatje.
Lees de stellingen. I. De Ring van vuur is het gebied rond de Grote Oceaan met veel vulkanen, omdat de aardkorstplaat van de Grote Oceaan daar uit elkaar valt. II. In Afrika ligt een gordel van aardbevingen en vulkanen, omdat daar twee platen botsen.
A
Alleen I is juist
B
Alleen II is juist
C
Beiden zijn juist
D
Beiden zijn onjuist
Slide 5 - Quiz
Wat is de naam van de plaat bij de rode letter D?
A
De Pacifische plaat
B
De Noord-Amerikaanse plaat
C
De Euraziatische plaat
D
Geen van de genoemde platen is juist
Slide 6 - Quiz
Wat stelt cijfer 3 voor in het plaatje?
A
De krater
B
Magma
C
Lava
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 7 - Quiz
Sleep de 5 woorden naar de juiste plek!
Magma
Krater- pijp
Lava
Aswolk
Krater
Slide 8 - Drag question
1. Vulkaanuitbarstingen en aardbevingen ontstaan op dezelfde / andere plaatsen.
2. Voorafgaan aan een vulkaanuitbarsting zijn er vaak zware / lichte aardbevingen.
3. Ook produceert de vulkaan voorafgaand aan een uitbarsting vaak rook / lava.
Wat zijn bij de bovenstaande drie zinnen de juiste antwoorden?
A
1. andere, 2. lichte, 3. rook
B
1. dezelfde, 2. zware, 3. rook
C
1. dezelfde, 2. lichte, 3. lava
D
1. dezelfde, 2. lichte, 3. rook
Slide 9 - Quiz
Hieronder zie je twee uitspraken:
I. Hoe groter het getal op de schaal van Richter, hoe meer doden er vallen.
II. Hoe dieper een aardbeving ontstaat, hoe minder doden er vallen.
A
Alleen uitspraak I is juist
B
Alleen uitspraak II is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist.
Slide 10 - Quiz
Bekijk de afbeelding.
Welke twee woorden moeten worden omgedraaid?
A
De woorden aswolk en lava moeten worden omgedraaid.
B
De woorden stoom en aslaag moeten worden omgedraaid.
C
De woorden magmahaard en kraterpijp moeten worden omgedraaid.
D
Er moeten helemaal geen woorden worden gedraaid.
Slide 11 - Quiz
Zijn de volgende zinnen juist of onjuist?
1. Waar aardkorstplaten naar elkaar toe gaan, ontstaan gebergtes zoals de Alpen (zie plaatje). 2. Het epicentrum is de plek diep onder het aardoppervlakte waar een aardbeving ontstaat. 3. Vulkanen komen voor waar aardkorstplaten botsen, uit elkaar gaan en langs elkaar schuiven. 4. Nederland lag ooit in de buurt van de evenaar.
A
1. onjuist, 2. onjuist, 3. juist, 4 juist.
B
1. juist, 2. onjuist, 3. juist, 4 onjuist.
C
1. onjuist, 2. juist, 3. juist, 4 juist.
D
1. onjuist, 2. juist, 3. onjuist, 4 juist.
Slide 12 - Quiz
Lees de stellingen. I. De steenkool in Nederland ontstond meer dan 300 miljoen jaar geleden toen Nederland in de buurt van de evenaar lag (zie afbeelding).
II. Het zout dat in de ondergrond van Nederland zit is hier ontstaan toen ons land een warm en droog klimaat had.
A
Alleen I is juist.
B
Alleen II is juist.
C
Beide zijn juist.
D
Beide zijn onjuist.
Slide 13 - Quiz
Welke zinnen zijn juist? 1. Vulkanen komen alleen op het land voor. 2. Vulkanen komen zowel onder water als boven water voor. 3. Vulkanisme komt alleen in bergen voor. 4. Vulkanisme komt alleen onder water voor. 5. Vulkanisme komt vooral voor op de randen van aardkorstplaten.
A
Zin 1 en 5
B
Zins 2 en 4
C
Zin 1 en 3
D
Zin 4 en 5
Slide 14 - Quiz
In onderstaande zin van vier woorden staat een woord dat er niet thuis hoort.
Welk woord hoort er niet bij?
NAM – steenkool – aardgas – aardbevingen
A
NAM
B
steenkool
C
aardgas
D
aardbevingen
Slide 15 - Quiz
In onderstaande zin van vier woorden staat een woord dat er niet thuis hoort.
Welk woord hoort er niet bij?
steenkool – evenaar – ondiepe warme zee – veel plantengroei
A
steenkool
B
evenaar
C
ondiepe warme zee
D
veel plantengroei
Slide 16 - Quiz
In onderstaande zin van vier woorden staat een woord dat er niet thuis hoort.
Welk woord hoort er niet bij?
zout – tropisch klimaat – woestijn – verdamping
A
zout
B
tropisch klimaat
C
woestijn
D
verdamping
Slide 17 - Quiz
In onderstaande zin van vier woorden staat een woord dat er niet thuis hoort.
Welk woord hoort er niet bij?
geologische tijdschaal – ontwikkeling van het leven – laatste 10 miljoen jaar – kalender
A
geologische tijdschaal
B
ontwikkeling van het leven
C
laatste 10 miljoen jaar
D
kalender
Slide 18 - Quiz
Welke van de onderstaande zinnen horen bij aardbevingen in Nederland?
1. Getal van 7 op de schaal van Richter. 2. De aardbevingen ontstaan vlak onder het aardoppervlakte. 3. Er vallen veel doden en gewonden. 4. Mensen voelen zich onveilig. 5. In een groot gebied storten de gebouwen in waardoor er veel slachtoffers zijn.
A
2 en 4
B
1 en 5
C
2 en 3
D
1 en 4
Slide 19 - Quiz
Bekijk de afbeelding. De getallen 1 t/m 6 zijn plaatsen op aarde.
Bij welke getallen komen veel aardbevingen en vulkanen voor?
A
3, 4 en 5
B
2, 3 en 4
C
4, 5 en 6
D
1, 2 en 3
Slide 20 - Quiz
Gebruik de afbeelding. Je ziet de letters a t/m f. Welke letters horen bij de volgende omschrijvingen? 1. Hier duikt een plaat met oceaanbodem onder een continentale plaat. 2. Hier gaan twee platen uit elkaar. Er ontstaat nieuwe oceaanbodem. 3. Hier bewegen twee platen langs elkaar. Dat gaat met horten en stoten. Er ontstaan aardbevingen en vulkanen.
A
1=b, 2=e, 3=a
B
1=c, 2=e, 3=f
C
1=b, 2=e, 3=d
D
1=b, 2=c, 3=a
Slide 21 - Quiz
Bekijk eerst de tekening.
Welke zin over de tekening is ONJUIST?
A
In de tekening ontstaat een mid-oceanische rug.
B
Hier ontstaat nieuwe aardkorst als het magma afkoelt en hard wordt.
C
Hier komt vulkanisme voor.
D
Op de tekening zie je het ontstaan van een hooggebergte.
Slide 22 - Quiz
Er komen in Nederland geen actieve vulkanen voor. Toch ligt er een vulkaan diep onder de bodem van de Waddenzee (zie plaatje).
Hoe kan dat?
A
De vulkaan is ontstaan na de aardbevingen door de aardgaswinning. Tegelijk met het uit de grond halen van aardgas komt magma uit de aardmantel omhoog.
B
De vulkaan is tegelijkertijd ontstaan met de vorming van de duinen. De duinen ontstonden door botsing van aardkorstplaten. En zoals bekend ontstaan vulkanen ook bij botsing van aardkorstplaten.
C
De vulkaan is zo’n 180 miljoen jaar geleden ontstaan, doordat kleine platen met Iran en Turkije erop botsten op de Euraziatische plaat. Dat zorgde voor schokgolven en een vulkanische uitbarsting.
D
Omdat Nederland aan de rand van een aardkorstplaat ligt, zit er magma onder ons land. Dat magma komt al jarenlang op een zwakke plek naar boven. Die zwakke plek is de Waddenzee.
Slide 23 - Quiz
Bekijk de afbeelding. Wat moet er staan bij de X?
A
inkomen
B
hoeveelheid vulkanen
C
aantal aardbevingen
D
bevolkingsdichtheid
Slide 24 - Quiz
Lees de stellingen. I. Gebergten ontstaan waar aardkorstplaten uit elkaar gaan. II. Gebergten ontstaan midden op aardkorstplaten. III. Gebergten ontstaan door het botsen van aardkorstplaten.
A
Alleen I is juist.
B
Alleen II is juist.
C
Alleen III is juist.
D
I, II en III zijn juist.
Slide 25 - Quiz
Welke zinnen zijn juist? 1. Nederland ligt op de Euraziatische plaat. 2. Nederland ligt aan de rand van een plaat. 3. Nederland beweegt mee met een aardkorstplaat. 4. Nederland heeft zich de afgelopen 320 miljoen jaar verplaatst van de evenaar naar het noorden. 5. Nederland heeft geen vulkanen. 6. Nederland had 10 000 jaar geleden een tropisch klimaat.
A
1, 3 en 4
B
2, 4 en 5
C
3, 4 en 6
D
1, 3 en 5
Slide 26 - Quiz
Lichte trillingen die mensen net voelen, ontstaan bij een aardbeving van <a> op de schaal van Richter. Zeer zware aardbevingen waarbij gebouwen en wegen grotendeels verwoest worden, ontstaan bij een aardbeving van <b> op de schaal van Richter.
A
a= 2, b= 8
B
a=4, b= 15
C
a= 4, b=20
D
geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 27 - Quiz
Bekijk hiernaast een tekening.
Je ziet de situatie getekend van Zuid-Amerika en Afrika. Wat is de goede zin?
A
Tekening A hoort bij Afrika, omdat Afrika aan de kust een hoog gebergte heeft.
B
Tekening A hoort bij Afrika, omdat Afrika direct op de aardkern ligt en niet op een aardkorstplaat.
C
Tekening A hoort bij Afrika, omdat Afrika niet aan de rand van een aardkorstplaat ligt.
D
Tekening B hoort bij Afrika, omdat voor de kust van Afrika twee aardkorstplaten botsen.
Slide 28 - Quiz
De aanwezigheid van vulkanisme in een gebied heeft vooral te maken met …
A
de afstand tot de evenaar.
B
de hoogte van de vulkaankegel.
C
het smelten van oceanische aardkorst.
D
het op elkaar botsen van continenten.
Slide 29 - Quiz
Welke zinnen zijn juist? 1. Nederland beweegt met een paar centimeter per jaar over de aarde. 2. Nederland is de afgelopen miljoenen jaren verplaatst van noord naar zuid. 3. Nederland ligt midden op de Euraziatische plaat. 4. Nederland ligt in een gebied waar aardkorstplaten uit elkaar bewegen. 5. Nederland heeft de hele geologische geschiedenis aan zee gelegen.
A
1 en 3
B
2 en 5
C
3 en 4
D
1 en 5
Slide 30 - Quiz
Welke zinnen over de aardbevingen in Nederland zijn juist? 1. Aardbevingen komen vooral voor in de provincie Groningen. 2. De aardbevingen in het noorden van Nederland ontstaan door mensen. 3. De aardbevingen ontstaan heel diep onder het aardoppervlak. 4. De aardbevingen in Nederland zijn zeer krachtig.
A
1 en 2
B
2 en 3
C
1 en 4
D
3 en 4
Slide 31 - Quiz
Hoeveel jaar geleden is onze aarde ontstaan?
A
330 miljoen jaar geleden
B
65 miljoen jaar geleden
C
4600 miljoen jaar geleden
D
13,8 miljard jaar geleden
Slide 32 - Quiz
Hiernaast zie je een fossiel van een vis.
Waarom zijn er in Nederland geen fossielen gevonden van zo’n 225 miljoen jaar geleden?
A
Die fossielen zijn er wel, maar mensen hebben er nog niet goed naar gezocht.
B
Omdat er 225 miljoen jaar geleden geen leven mogelijk was in Nederland.
C
Omdat Nederland toen een heel warm en vochtig klimaat had.
D
Omdat Nederland toen in de buurt van de evenaar lag.
Slide 33 - Quiz
Hoe heet de grote landmassa op de kaart hiernaast?
Slide 34 - Open question
Gebruik de figuur hiernaast. Nederland wordt in de figuur aangegeven met een stipje.
Welke van de onderstaande zinnen hoort bij Nederland?
A
Nederland had toen een tropisch klimaat.
B
De steenkool in de Nederlandse ondergrond ontstond toen.
C
Nederland lag toen op de bodem van een koude zee.
D
Later is Nederland naar het noorden verplaatst.
Slide 35 - Quiz
Bekijk de kaart hiernaast. Lees de stellingen.
I. Op de kaart kun je alle aardbevingen zien, die er in Groningen waren van 2012 tot en met 2015. II. Vooral in het noorden van het gebied op de kaart wordt sinds 2013 minder aardgas uit de grond gehaald, omdat daar de meeste aardbevingen voorkwamen. III. De rondjes op de kaart zijn epicentra.
A
II is juist, I en III zijn onjuist.
B
I is onjuist, II en III zijn juist.
C
Alle drie zijn juist.
D
Alle drie zijn onjuist.
Slide 36 - Quiz
Bekijk hiernaast de kaart.
Waar is de bodemdaling het grootste in de kaart?
A
bij Delfzijl en Eemshaven
B
bij Hoogezand-Sappemeer
C
in het midden van de kaart
D
waar de lijnen heel dicht bij elkaar staan
Slide 37 - Quiz
Gebruik de figuur hiernaast. In Nederland is zo’n 350 miljoen jaar geleden steenkool ontstaan. In welk van de gebieden is ook steenkool ontstaan?
A
In Engeland, omdat Engeland toen ook rond de evenaar lag en dus uit tropisch regenwoud bestond.
B
In het Noorden van Afrika, want dat gebied lag toen in een gebied waar het heel warm was en waar ook heel veel regen viel.
C
In het zuidelijke puntje van Zuid-Amerika, omdat de omstandigheden daar 350 miljoen jaar geleden perfect waren voor het ontstaan van steenkool.
D
In India want dat land botste later op de Euraziatische plaat en bij die botsing ontstond steenkool.
Slide 38 - Quiz
Bekijk hier de afbeelding. Je ziet de botten van een dinosaurus. Dinosaurussen stierven lang geleden uit.
Welke zin hoort bij deze afbeelding?
A
Dit fossiel is gevonden in Nederland en is 200 jaar oud.
B
Met de opgraving kun je aantonen dat het gebied waar het gevonden is toentertijd een woestijngebied was
C
Met de opgraving kun je aantonen dat het gebied waar het gevonden is toentertijd op de bodem van de zee lag.
D
Geen van de genoemde zinnen hoort bij de afbeelding.