Herhaling voor PWW1

Herhaling voor PWW1
1 / 59
next
Slide 1: Slide
LatijnVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 59 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling voor PWW1

Slide 1 - Slide

Oefenmateriaal voor het PW
Je maakt een keuze uit de volgende onderdelen om te oefenen/herhalen voor het PW: 

Paars: comperativus/superlativus
Geel: vragend voornaamwoord
Blauw: werkwoordstijden 
Rood: naamvallen + congruentie 



Slide 2 - Slide

Oefenen: comperativus/superlativus

Slide 3 - Slide

Hoe vertaal je 'quam' als het bij een comperativus staat?
A
als
B
wanneer
C
dan
D
ooit

Slide 4 - Quiz

Hoe ziet de superlativus van celer eruit?
A
celerior
B
celerissimus
C
celerimus
D
celerrimus

Slide 5 - Quiz

Hoe ziet dus de comparativus van 'contentus' eruit in de nom mv mannelijk?
A
contenti
B
contentes
C
contentiores
D
contentiori

Slide 6 - Quiz

Wat betekent
quam fortissime ?
A
sterker dan
B
zo sterk mogelijk
C
het sterkst
D
zeer sterk

Slide 7 - Quiz

Hoe ziet dus de superlativus van 'contentus' in de nom mv mannelijk eruit?

Slide 8 - Open question

Verbind de bijvoeglijke naamwoorden 
met de juiste superlativusvorm.
minimus
plurimus
pessimus
maximus
malus
magnus
multus
parvus

Slide 9 - Drag question

Wat is de comparativus van
bonus ?
A
bonior
B
melior
C
bonissimus
D
optimus

Slide 10 - Quiz

Vragend voornaamwoord

Slide 11 - Slide

Zelfstandig of bijvoeglijk?
Quem vir vidit?
A
zelfstandig
B
bijvoeglijk

Slide 12 - Quiz

Zelfstandig of bijvoeglijk?
Cui viro librum dedisti?
A
zelfstandig
B
bijvoeglijk

Slide 13 - Quiz

Zelfstandig of bijvoeglijk:
Quorum virorum filios necas?
A
zelfstandig
B
bijvoeglijk

Slide 14 - Quiz

nom ev
gen ev
dat ev
acc ev
abl ev
nom mv
gen mv
dat mv
acc mv
abl mv
cui
quam
quem

quibus

quarum

quis

quae
quod

cuius

qui

qua

quem

Slide 15 - Drag question

Vul het juiste vraagwoord in:
.... amicum non amas?
A
quo
B
num
C
cur
D
ubi

Slide 16 - Quiz

Senex, cuius servum necavi, me non amat.
Wat is de goede vertaling van cuius?
A
die
B
van wie
C
voor wie
D
met wie

Slide 17 - Quiz

Werkwoordstijden

Slide 18 - Slide

Sleep de vormen naar de juiste stam
a-stam
e-stam
i-stam
mk-stam
clamare
amittere
audire
invitare
accendere
regere
tenere
scire
gaudere

Slide 19 - Drag question

ik zeg
ik zei
ik heb gezegd
ik had gezegd
praesens
imperfectum
perfectum
plusquamperfectum

Slide 20 - Drag question

Werkwoorden zijn formules!
Tijd
Stam 
(pr of pf)
kenletters
(geeft tijd aan)
bindvocaal

uitgang
praesens
praesensstam
-
(i voor -s/-t,
u voor -nt)
o, s, t, mus, tis, nt
imperfectum
praesensstam
(e)ba
-
m, s, t, mus, tis, nt
perfectum
perfectumstam
-
-
i, isti, it, imus, istis, erunt
plusquamperfectum
perfectumstam
era
-
m, s, t, mus, tis, nt

Slide 21 - Slide

Werkwoorden zijn formules!
Tijd
Stam 
(pr of pf)
kenletters
(geeft tijd aan)
bindvocaal

uitgang
praesens
dic
-
i
tis
imperfectum
dic
eba
-
mus
perfectum
dix
-
-
it
plusquamperfectum
dix
era
-
nt

Slide 22 - Slide

Onvoltooide vs Voltooide tijden
Onvoltooide tijden hebben een praesensstam:
  • (voca-, audi-, terre-, dic-)

Voltooide tijden hebben een perfectumstam:
  • (vocav-, audiv-, terru-, dix-)

Slide 23 - Slide

Welke tijd is?

inceperam
A
praesens
B
perfectum
C
plusquamperfectum
D
imperfectum

Slide 24 - Quiz

Welke tijd is?

dividis
A
praesens
B
perfectum
C
plusquamperfectum
D
imperfectum

Slide 25 - Quiz

Welke tijd is?

fuisti
A
praesens
B
perfectum
C
plusquamperfectum
D
imperfectum

Slide 26 - Quiz

Welke tijd is?

dubitavit
A
perfectum
B
plusquamperfectum
C
futurum
D
imperfectum

Slide 27 - Quiz

Welke tijd is?

vocabamus
A
praesens
B
imperfectum
C
perfectum
D
futurum exactum

Slide 28 - Quiz

Welke tijd is?

poterant
A
praesens
B
imperfectum
C
perfectum
D
futurum exactum

Slide 29 - Quiz

Werkwoorden benoemen
Formuleer je antwoord als volgt:

prs/impf/pf/pqpf, 1/2/3, ev/mv 

Dus: vocat > prs, 3, ev 

Slide 30 - Slide

Benoem het werkwoord

cepisti

Slide 31 - Open question

Benoem het werkwoord

erant

Slide 32 - Open question

Benoem het werkwoord

tremunt

Slide 33 - Open question

Benoem het werkwoord

temptaveras

Slide 34 - Open question

Benoem het werkwoord

potueramus

Slide 35 - Open question

Oefenen in een tekst: benoem de onderstreepte werkwoorden (schrijf de antwoorden in je schrift)
      Nunc nox est, sed Lentulus dormire non potest.
      Cogitat: ' Uxor bona fuit Fabia mea. Fuit femina
      fortis et acris, ego autem lenis sum et aliquando
15 paulum neglegens. Verbis acriter me castigare
      poterat, si quicquam paulum neglegenter feceram!
      Iam nunc magnopere ea careo: careo voce dulci,
      careo etiam verbis acribus meae Fabiae  ...'

Slide 36 - Slide

Antwoorden
est = 3 ev praesens (van esse)
potest = 3 ev praesens (van posse)
Cogitat = 3 ev praesens 
fuit = 3 ev perfectum (van esse)
sum = 1 ev praesens (van esse)
poterat = 3 ev imperfectum (van posse)
feceram = 1 ev plusquamperfectum 
careo = 1 ev praesens

Slide 37 - Slide

Naamvallen en congruentie

Slide 38 - Slide

Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
dat. ev.
dat. mv.
abl. ev.
abl. mv.
gen. ev.
gen. mv.
feminam
feminis
femina
feminas
feminae
feminis
feminae
femina
feminae
feminarum

Slide 39 - Drag question

Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
dat. ev.
dat. mv.
abl. ev.
abl. mv.
gen. ev.
gen. mv.
donum
dona
donum
dono
donis
donorum
doni
dona
donis
dono

Slide 40 - Drag question

Groep 2 M: ev. en mv.
ev
mv
nom
gen
dat
acc
abl
nom
gen
dat
acc
abl
dominos
domino
dominus
dominum
domini
dominis
domino
dominis
domini
dominorum

Slide 41 - Drag question

Groep 1
(femina)
Groep 2
(servus/
donum)
Groep 3
(rex/
nomen)
silentium
custos
turba
pater
Romanus
puella
puer
caput

Slide 42 - Drag question

Sleep alle functies en vertalingen naar de naamval waar ze bij horen.
nominativus
genitivus
dativus
accusativus
ablativus
Bijvoeglijke bepaling
Onderwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
vertalen met 'van'
vertalen met 'aan/voor' 
vertalen met 'met/door/in'

Slide 43 - Drag question

Welke naamval is 'eum/eam'
A
nominativus
B
ablativus
C
dativus
D
accusativus

Slide 44 - Quiz

Hoe kun je 'ei' NIET vertalen?
A
voor hem
B
voor haar
C
zij
D
hun

Slide 45 - Quiz

Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
dat. ev.
dat. mv.
abl. ev.
abl. mv.
gen. ev.
gen. mv.
fortis
fortes
forti
fortium
fortem
fortibus
fortibus
forti
fortis
fortes

Slide 46 - Drag question

Fortis wordt voor mannelijk/vrouwelijk gebruikt. Wat is de onzijdige vorm van 'fortis'?
A
fortem
B
fortum
C
forte
D
fortium

Slide 47 - Quiz

Sleep de bijvoeglijke naamwoorden naar het juiste type rijtje
type longus
type fortis/ingens
pulcher
felix
laetus
invitare
novus
illustris
lenis
tristis

Slide 48 - Drag question

Congruentie tussen bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord betekent dat gelijk zijn:
A
persoon, getal, tijd
B
naamval, geslacht, getal
C
persoon, getal, geslacht
D
naamval, tijd, getal

Slide 49 - Quiz

Welke vorm van LONGUS congrueert met CURAM?
A
longam
B
longarum
C
longum
D
een andere vorm

Slide 50 - Quiz

Welke vorm van BONUS congrueert met FLUMINIBUS?
A
bonus
B
bonos
C
bonis
D
een andere vorm

Slide 51 - Quiz

Welke vorm van BONUS congrueert met VOCI?

Slide 52 - Open question

Maak congruerend: puellas (fortis)

Slide 53 - Open question

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm.
Noteer alleen het bijvoeglijk naamwoord.

matrem (bonus)

Slide 54 - Open question

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm.
Noteer alleen het bijvoeglijk naamwoord.

matrem (fortis)

Slide 55 - Open question

Laat de boel congrueren. 
nomen
noctes
militum
gladios
ingentes
pulchrum
audacium
obscurae

Slide 56 - Drag question

Laat de boel congrueren. 
spectatores
equis
carminibus
mandatum
ferocibus
longis
multi
difficile

Slide 57 - Drag question

Einde oefenmateriaal!

Slide 58 - Slide

Hoe vertaal je 'quam' als het bij een comperativus staat?
A
als
B
wanneer
C
dan
D
ooit

Slide 59 - Quiz