§ 4.11 Kaarten maken

Leerdoelen
  • Je kunt een geschikte kaartsoort kiezen als je gegevens in kaart moet brengen.
  • Je kunt zelf kaarten produceren.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leerdoelen
  • Je kunt een geschikte kaartsoort kiezen als je gegevens in kaart moet brengen.
  • Je kunt zelf kaarten produceren.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Opdracht 1
a GB55 58D: Nederland – stad en dorp: verstedelijking – verstedelijking

ALC1 48A: Nederland – stedelijkheid
choropleet: hoe hoger het aantal adressen in de omgeving van ieder adres, hoe donkerder een gebied wordt weergegeven b GB55 52D: Nederland – werk en inkomen: landbouw en visserij – akkerbouw
ALC1 54D: Nederland – landbouw en visserij – akkerbouw
een choropleet (aandeel van de akkerbouw per provincie) en een hoeveelhedenkaart (economische omvang van de akkerbouw) 

Slide 5 - Slide

Opdracht 1
c GB55 41C: Nederland – waterstaatkundige werken – Samenhang Rijnkanalisatie, Zuiderzee en Deltawerken
ALC1 66C: Nederland – rivieren – Rivierengebied Verdeling Rijnwater
een bewegingskaart: de kaart toont de omvang van de verplaatsing van het rivierwater bij verschillende maatregelen 

Slide 6 - Slide

Opdracht 2
GB55 66B: Nederland – in de wereld – Mainports en luchtverkeer

ALC1 264: Wereld – netwerk - Luchtvaart a Het gaat om aantallen passagiers (en kilogrammen vracht (GB55). Dat zijn kwantitatieve gegevens. Je kunt ermee rekenen. b Er zijn puntsymbolen (cirkels) en lijnsymbolen gebruikt. Bij de puntsymbolen zijn er vijf (GB55)/ drie (ALC1) klassen gebruikt. Bij de lijnsymbolen gaat om slechts één klasse (GB55)/ twee klassen (ALC1). c Voor een deel is leesbaarheid persoonlijk. In het algemeen kun je zeggen dat je snel kunt zien waar de belangrijkste luchthavens in de wereld zich bevinden en de hoofdroutes van het vliegverkeer.  


Slide 7 - Slide

Opdracht 3
D

Slide 8 - Slide

Opdracht 4
a De leefbaarheidsscores kun je dan het beste per wijk weergeven, anders wordt de kaart te onoverzichtelijk. (Toelichting: Als er grote verschillen binnen de wijken zijn, kun je er ook voor kiezen om deelgebieden binnen de wijken weer te geven.) b Een choropleet: door kleurtinten te gebruiken kun je de leefbaarheidsscores goed aflezen. c De breedte van de stad is 5 km. Dat is 500.000 cm. Als je dat verkleint tot 20 cm, wordt de schaal van de kaart (500.000 / 20 =) 1: 25.000. 

Slide 9 - Slide

Opdracht 5
a De laagste bevolkingsdichtheid per Nederlandse gemeente is blijkbaar 26 inwoners per km2. Het is dan niet zinnig om bij 0 te beginnen. De waarden tussen 0 en 25 komen namelijk niet voor.
b Argument vóór: de dunst bevolkte gebieden komen zo beter naar voren. Het zijn de meest landelijke gebieden van Nederland.
Argument tegen: alle klassen gaan over de bevolkingsdichtheid. Het is dan beter om tinten van dezelfde kleur te gebruiken, zodat duidelijk is dat een donkerdere tint een hogere waarde betekent van hetzelfde verschijnsel.

Slide 10 - Slide

Opdracht 5
c De legenda zal met hogere waarden beginnen (bijvoorbeeld 500-1.000) en in veel gevallen ook met hogere waarden eindigen. 

Slide 11 - Slide

Opdracht 6
a – Een hoeveelhedenkaart: met puntsymbolen van verschillende grootte kun je aangeven hoe hoog de waarde is in elke wijk (wel in maximaal vijf klassen).

– Een diagramkaart: met staven die bijvoorbeeld variëren van 2,2 tot 31,0 mm kun je de waarde per wijk aangeven. 

Slide 12 - Slide

Opdracht 6
b Een goede klassenindeling begint in de laagste klasse bij 22 (bijvoorbeeld 22-25 of 23-50).
Daarna volgt (als de laagste klasse 22-25 is: 26-50), 50-100 en 100-150.
Voor de hoogste klasse kun je het beste een aparte categorie maken (150+) omdat het aantal banen in de Binnenstad en Oost beduidend hoger ligt dan in de andere wijken (Let erop dat je maximaal vijf klassen maakt in verband met de leesbaarheid). 

Slide 13 - Slide