De mensen gingen ook dieren houden, zoals kippen, geiten en runderen. Dan kwamen ze gemakkelijk aan vlees, melk en wol. Daardoor hoefden ze ook niet meer op jacht. Het verbouwen van planten noem je landbouw. De jager-verzamelaars werden boeren die op dezelfde plek bleven wonen. Zo ontstonden er dorpen, vlak bij de akkers en het vee van de boeren.