Nederlands 3 havo werkwoordspelling extra oefenen

Spellingquiz 2

Werkwoordspelling

Nieuw Nederlands

1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Spellingquiz 2

Werkwoordspelling

Nieuw Nederlands

Slide 1 - Slide

Als herhaling

Van alles wat


Doel: Ben ik voorbereid op de toets?

Slide 2 - Slide

voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je 't ex-fokschaap
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

voor het spellen van het voltooid deelwoord gebruik je 't ex-fokschaap
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd gebruik je 't ex-fokschaap
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

De storm verwoest huizen en beschadigt bomen
"verwoest" =
A
pv tt
B
pv vt
C
vd
D
od

Slide 6 - Quiz

De storm verwoest huizen en beschadigt bomen
"beschadigt" =
A
pv tt
B
pv vt
C
vd
D
od

Slide 7 - Quiz

De gekantelde vrachtwagen werd door een rijdende truck op de kant geduwd

"gekantelde" =
A
pv tt
B
vd
C
od
D
bn

Slide 8 - Quiz

De gekantelde vrachtwagen werd door een rijdende truck op de kant geduwd

"werd" =
A
pv vt
B
vd
C
od
D
bn

Slide 9 - Quiz

De gekantelde vrachtwagen werd door een rijdende truck op de kant geduwd

"geduwd" =
A
pv vt
B
vd
C
od
D
bn

Slide 10 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 11 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
C
Het huis is opgebrant

Slide 12 - Quiz

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
vint

Slide 13 - Quiz

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 14 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Zij begeleiden de vrouw gisteren naar huis
B
Zij begeleidden de vrouw gisteren naar huis.

Slide 15 - Quiz

(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt

Slide 16 - Quiz



Ik vind(en) het geweldig dat jij je aanmeld(en) om oudjes te helpen.
A
vind/aanmeld
B
vindt/aanmeldt
C
vindt/aanmeld
D
vind/aanmeldt

Slide 17 - Quiz


Casper (branden) zijn vingers gisteren
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden

Slide 18 - Quiz


Maar iedereen heeft weleens (falen)
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen

Slide 19 - Quiz

Ook Marle en Noa hebben (beloven)
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd

Slide 20 - Quiz

hun vingers niet meer te (branden)
A
brandden
B
brandde
C
brande
D
branden

Slide 21 - Quiz


(vinden) je deze les ook zo leuk?
A
vin
B
vint
C
vindt
D
vind

Slide 22 - Quiz

Meneer Kalis (vinden) het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vint
C
vindt

Slide 23 - Quiz


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 24 - Quiz


Als Rania nu eens een beetje (opschuiven)
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd

Slide 25 - Quiz

Dan kan Qimo zijn woord beter (verspreiden)
A
verspreide
B
verspreiden
C
verspreidde
D
verspreidden

Slide 26 - Quiz

Heeft iedereen zijn naam op Julius' schoenen (vermelden)?
A
vermeld
B
vermelt
C
vermeldt

Slide 27 - Quiz

Mevrouw Jansen (zetten) die van haar er gisteren nog op.
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat

Slide 28 - Quiz

Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park.
A
rookte
B
rookten
C
rookde
D
rookden

Slide 29 - Quiz

Maar ze zijn daarvoor flink (straffen).
A
gestraft
B
gestrafd
C
gestrafft
D
gestraffd

Slide 30 - Quiz

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 31 - Quiz

En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 32 - Quiz

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren).
A
geleerd
B
geleert
C
geleerdt

Slide 33 - Quiz

Dan (beloven) dat veel voor de toets.
A
beloofdt
B
beloovd
C
beloofd
D
belooft

Slide 34 - Quiz

Hij heeft de gevonde foto's weggelegd.
A
gevonden
B
gevonde
C
gevondden

Slide 35 - Quiz

De vergrote foto's heb ik ingelijst.
A
vergrote
B
vergroten
C
vergrootte
D
vergrootten

Slide 36 - Quiz