- jij kan aangeven of een zin in de present perfect of de past simple staat
- jij weet het verschil tussen de present perfect en de past simple, dit kan jij toepassen
Slide 4 - Slide
voorbeelden
past simple: stam + ed
present perfect: have / has stam + ed
-She worked at the library: past simple
-She has worked at the library: present perfect
I have painted a picture:
I painted a picture:
Slide 5 - Slide
PAST SIMPLE & PRESENT PERFECT
Slide 6 - Slide
Past Simple & Present Perfect
Slide 7 - Slide
welke zin is in de past simple en welke de present perfect?
- Tom played soccer in the park
- Tom has played soccer in the park
- I have read the book
- I read the book
- I lived in London
- I have lived in London
timer
2:00
Slide 8 - Slide
opdracht 12 (blz 11 werkboek b ): geef aan of je de present perfect of de past simple moet gebruiken
stap 1 : Kijk naar de signaalwoorden, zie je een signaalwoord van de past simple gebruik dan de past simple, zie je een signaalwoord van de present perfect, gebruik de present perfect.
stap 2: Geen signaalwoorden? Kijk goed naar de zin. Is de gebeurtenis al afgelopen in het verleden? Als het antwoord ja is gebruik je de past simple.
stap 3: Is de gebeurtenis nog aan de gang? Als het antwoord ja is gebruik je de past simple