Spreekvaardigheid-les 5

Spreekvaardigheid


1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spreekvaardigheid


Slide 1 - Slide

Doel:
Je kunt een tekst lezen

Slide 2 - Slide

Tekst lezen
Les fêtes en France
En France, il y a au total 11 fêtes pendant l’année. Ce sont des jours fériés, c’est-à-dire des jours pendant lesquels on ne travaille pas. Certaines fêtes sont civiles et d’autre sont d’origine religieuses. Voici les principales. Le jour de l’An correspond au 1 janvier. On le fête avec ses amis ou sa famille, et on souhaite « bonne année ! » à ses proches.
Le 14 juillet est la fête nationale française. Elle célèbre la prise de la Bastille qui a eu lieu le 14 juillet 1789. Des feux d’artifices et des défilés militaires sont organisés. Le 8 mai est la fête de la Victoire. C’est la commémoration, c’est-à-dire la fête anniversaire, de la fin de la Seconde Guerre mondiale. Le 1er mai correspond à la fête du Travail, et rappelle la lutte des ouvriers pour réduire la journée de travail à huit heures. Ce jour-là, on offre traditionnellement du muguet, une petite fleur blanche, à ses proches.
Noël a lieu le 25 décembre. C’est une fête chrétienne qui célèbre la naissance de Jésus. Les familles se réunissent et partagent un bon repas le soir du 24 décembre, et on s’offre des cadeaux. Enfin, Pâques n’a pas de date fixe, c’est un dimanche compris entre le 22 mars et le 25 avril. À cette occasion, les parents cachent des oeufs en chocolat dans la maison et le jardin, et les enfants s'amusent à les chercher.






Slide 3 - Slide

Doel:
Je kunt   objecten, personen, dieren en gebouwen duidelijke beschrijven.
Bestudeer p177-178/
21- strategieën / A +B

Slide 4 - Slide

I-Décrivez des objets
Geef een beschrijving van de volgende afbeeldingen. 
1- Vertel dat het een object is.
2- vertel iets over het uiterlijk (vorm): klein, groot, rechthoekig, rond, zwart...
3-vertel van welk materiaal het voorwerp is gemaakt.
4- Vertel wat de functie is van het voorwerp.
5-vertel over bijzondere kenmerken (indien mogelijk)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Beschrijf zo volledig mogelijk wat je ziet op de afbeelding

Slide 7 - Open question

II-Décrivez des personnes
Geef een beschrijving van de volgende personnen. 
1- Vertel dat het een persoon is: vrouw, man , meisje, jongen, baby .etc.
2- vertel iets over het uiterlijk : klein, groot, zwarte haar, groene ogen...
3-vertel iets over de kleiding en andere accessoires.
4- Vertel iets over het beroep van de persoon (indien mogelijk).
5-vertel over bijzondere kenmerken (indien mogelijk)

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Beschrijf zo volledig mogelijk wat je ziet op de afbeelding

Slide 10 - Open question

III- Décrivez des animaux
Geef een beschrijving van de volgende dieren. 
1- Vertel  welk soort dier dat is:  wilddier, huisdier, vis, vogel, .
2- vertel iets over het uiterlijk : klein, groot, oranje, grote ogen, lange oren scherp tanden., klauwen....
3-vertel iets over de leefomgeving van het dier: jungle, savanne ...
4- Vertel iets bijzonders over het dier (indien mogelijk)
5-vertel over bijzondere kenmerken (indien mogelijk)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Beschrijf zo volledig mogelijk wat je ziet op de afbeelding

Slide 13 - Open question

Doel:
Je kunt een gesprek in het Frans voeren
Bereid al deze situaties voor. Je krijgt 15 minuten voor de toets te horen welke situatie je moet doen en welke rol. Deze situatie mag je erbij houden, zonder aantekeningen. Je mag er zelf dingen bij verzinnen, maar houd je wel aan de opdracht! 

Slide 14 - Slide

Situatie 2 Camping
Rol A: je bent een Nederlander en je komt bij een Franse camping waar je zou willen kamperen. Stel vragen en geef antwoord. Je wilt weten of er plaats is voor vier personen met een auto, een caravan en een klein tentje. Je wilt graag een plaats in de schaduw, dicht bij het toiletgebouw, met elektriciteit. Als het bevalt, wil je graag een week blijven. Ook wil je weten of er een winkel in de buurt is waar je nu nog inkopen kunt doen. Probeer een zo uitgebreid mogelijk gesprek te voeren, met zoveel mogelijk hele zinnen.
Rol B: je bent de beheerder van een Franse camping en er komt een Nederlandse toerist die zich wil inschrijven. Informeer naar zijn vervoermiddel, tent of caravan, aantal personen en hoelang hij wil blijven. Ook vraag je naar een identiteitbewijs en je noteert gegevens. Vertel waar het toiletgebouw is en de toegewezen plaats en wens een prettig verblijf. Probeer een zo uitgebreid mogelijk gesprek te voeren, met zoveel mogelijk hele zinnen.


Slide 15 - Slide

Situatie 5 
Politiebureau

Rol A: Je bent een Nederlander op vakantie in Frankrijk. Er is ingebroken in je auto die voor het hotel stond waar je hebt overnacht. Daarbij is je cd-speler en een koffer gestolen. Je komt op het politiebureau om aangifte te doen ivm de verzekering (je hebt een formulier nodig). Stel vragen en geef antwoord. Probeer een zo uitgebreid mogelijk gesprek te voeren, met zoveel mogelijk hele zinnen.
Rol B:Je bent een Franse politieagent. Er komt een Nederlandse toerist op het politiebureau om aangifte te doen van een inbraak in zijn auto. Je wilt natuurlijk weten wat er precies gebeurd is, wat er gesloten is en je vraagt zijn gegevens (naam, adres, etc.) om een formulier in te vullen. Stel vragen en geef antwoord. Probeer een zo uitgebreid mogelijk gesprek te voeren, met zoveel mogelijk hele zinnen.


Slide 16 - Slide

Situatie 6:  Dokter

Rol A: Je bent een Nederlandse toerist en je hebt bij het wandelen je been bezeert. Je gaat naar de dokter omdat je veel pijn hebt en je wilt weten of het gebroken is. De volgende dag zou je vertrekken met de auto en je wilt weten of dat mogelijk is (jij bent de enige met een rijbewijs). Stel vragen en geef antwoord. Probeer een zo uitgebreid mogelijk gesprek te voeren, met zoveel mogelijk hele zinnen.

Rol B: Je bent een Franse arts. Er komt een Nederlandse toerist met pijn aan zijn been. Na een snel onderzoek (wat is er precies gebeurd?) constateer je een verstuikte enkel, je brengt een rekverband aan en schrijft rust (minimaal 3 dagen) en pijnstellers voor. Verder schrijf je een rekening (op welke naam?)die de patiënt moet betalen en vervolgens bij zijn verzekering kan declareren. Stel vragen en geef antwoord. Probeer een zo uitgebreid mogelijk gesprek te voeren, met zoveel mogelijk hele zinnen.

Slide 17 - Slide

Schrijfvaardigheid
Zie huiswerkopdracht

Slide 18 - Slide