Formatieve toets blok 1 en 2

De lamp in de verste hoek van de kamer is kapot.
Hoe benoem je kapot en in?
A
kapot=bijv. nw in=vz
B
kapot=Bijwoord in=lw
C
kapot=zelfst. nw in=bijv.nw
D
kapot=vz in=vz
1 / 26
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

De lamp in de verste hoek van de kamer is kapot.
Hoe benoem je kapot en in?
A
kapot=bijv. nw in=vz
B
kapot=Bijwoord in=lw
C
kapot=zelfst. nw in=bijv.nw
D
kapot=vz in=vz

Slide 1 - Quiz

Op deze fiets leer ik heel snel fietsen.
Hoe benoem je deze en snel
A
snel=bijv. nw deze=aanw. vnw
B
snel=bijw deze=betr.vnw
C
snel=bw deze =aanw. vnw
D
snel= bijv.nw deze =vz

Slide 2 - Quiz

Die grote is voor mijn zusje, ik neem die kleine bonbon wel.
Hoe benoem je grote en kleine?
A
grote= bijv.nw kleine=bijv.nw
B
grote=bw kleine=bw
C
grote=zelfst. nw kleine=bijv.nw
D
grote=voorzetsel kleine=bijv.nw

Slide 3 - Quiz

Zijn huis dat daar staat is van hem.
Hoe benoem je zijn en hem?
A
zijn=bez. vnw hem =pers.vnw
B
zijn=bez.vnw hem=bez. vnw
C
zijn=zelfst. nw hem=znw
D
zijn= pers.vnw hem=bez.vnw

Slide 4 - Quiz

Soms krijg ik van typen last van mijn pols
Hoe benoem je soms en typen.
A
soms=voorzetsel typen=znw
B
soms=bijwoord typen=werkwoord
C
soms=bijwoord typen=znw
D
soms=vz typen=ww

Slide 5 - Quiz

Niemand die daar staat weet het.
Hoe benoem je niemand en die?
A
Niemand=bijwoord die=aanw.vnw
B
Niemand=onbep.vnw die=betr.vnw
C
Niemand=onbep.vnw die=aanw. vnw
D
Niemand =znw die =betr. vnw

Slide 6 - Quiz


Ik heb het van haar geleerd.
Hoe benoem je het en haar?
A
het =onbep.vnw haar=pers. vnw
B
het =lw haar=pers.vnw
C
het=onbep. vnw haar=bez.vnw
D
het =pers.vnw haar=pers.vnw

Slide 7 - Quiz

Twee weken geleden hebben archeologen een granieten sarcofaag gevonden. Kijk goed naar de werkwoorden
A
hebben = kww en gevonden = zww
B
Hebben = pv en gevonden = volt.dw
C
hebben = infinitief en gevonden = pv.
D
Hebben = volt. dw en gevonden = infinitief

Slide 8 - Quiz

De sarcofaag is de grootste die ongeopend is gevonden
A
is = pv gevonden = volt. deelwoord.
B
Is = kww gevonden = infinitief
C
Is = hww gevonden = infinitief
D
gevonden=het enige ww in de zin.

Slide 9 - Quiz

Fluitend gingen zij hun werk maken.
A
fluitend=onv. dw gingen= volt. dw
B
fluitend=onv. dw maken = inf
C
fluitend =volt. dw maken= inf
D
gingen=volt.dw maken=inf

Slide 10 - Quiz

Een inbreker is dinsdag in Baarn op heterdaad betrapt
Wat kun je zeggen over de bwb?
A
Er zit er maar 1 in.
B
Er zitten er twee in.
C
Er zitten er drie in.
D
Er zit geen bwb in.

Slide 11 - Quiz

De man wist in te breken in een woning aan de Gerrit van Veenlaan.
Hoe benoem je "in ..............Veenlaan"?

A
vzvw
B
bwb
C
ow
D
lvw

Slide 12 - Quiz

Bij thuiskomst hoorde de eigenaar van het huis dinsdagochtend een vreemd geluid.
Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 13 - Quiz

Wat is het lvw van de zin uit de vorige dia?Bij thuiskomst hoorde de eigenaar van het huis dinsdagochtend een vreemd geluid.

Slide 14 - Open question

Ik twijfel aan mijn behaalde resultaten.
A
twijfel aan + vzvw
B
aan mijn behaalde resultaten=vzvw
C
aan mijn behaalde resultaten = lvw

Slide 15 - Quiz

Het scherm van mijn telefoon is stuk.
A
is stuk = nwg mijn =ow
B
is stuk =nwg Het scherm = ow
C
is= wwg Het scherm van mijn telefoon =ow
D
is stuk =nwg Het scherm van mijn telefoon =ow

Slide 16 - Quiz

Ik blijf het niet zeggen, hoor!
A
Ik = ow blijf= wwg
B
Ik=ow Blijf zeggen =wwg
C
het =ow blijf zeggen =wwg
D
het = lvw blijf zeggen = nwg

Slide 17 - Quiz

Vroeger wilde ik schrijfster of pianiste worden.
A
ik =ow wilde worden=wwg
B
ik= ow wilde schrijfster of pianiste worden =nwg
C
schrijfster= ow wilde worden =nwg
D
schrijfster of pianiste = ow wilde worden =wwg

Slide 18 - Quiz

De kat is meer dan een week buiten gebleven.

A
is=kww gebleven=zww
B
is=hww gebleven=zww
C
is=zww gebleven=zww
D
is=kww gebleven=hww

Slide 19 - Quiz

Zij is het knapste meisje van de klas
A
is=kww
B
is=hww
C
is=zww

Slide 20 - Quiz

Noem het enige wederkerige voornaamwoord.

Slide 21 - Open question

Ik brak me het hoofd over welk dessert ik moest kiezen.
A
me= wederkerend vnw over = vz
B
me= wederkerig vnw welk=vragend vnw
C
kiezen= kww ik = pers. vnw
D
welk= onbep. vnw me =wederkerig vnw

Slide 22 - Quiz

Hoe ga je om met iemand die zichzelf voor de gek houdt?
A
je= onbep. vnw zichzelf = wederkerend vnw
B
je= persoonlijk vnw iemand =pers.vnw
C
iemand = onbepaald vnw die = pers. vnw
D
Hoe = vragend vnw zichzelf =wederkerig vnw

Slide 23 - Quiz

Het vijfde wiel aan de wagen.
Vijfde=?
A
bepaald rangtelwoord
B
Bepaald hooofdtelwoord
C
onbepaald rangtelwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 24 - Quiz

10 miljoen mensen lopen gevaar!
Wat= 10 miljoen?
A
Onbep. rang telwoord
B
Onbep. hoofdtelwoord
C
Bepaald rangtelwoord
D
Bepaald hoofdtelwoord

Slide 25 - Quiz

Je moet uitstappen bij de een-na-laatste-halte.
A
Bep. rangtelwoord
B
Onbep. rangtelwoord
C
Bep. hoofdtelwoord.
D
Onbep. Hoofdtelwoord.

Slide 26 - Quiz