- Ik weet wat een zelfstandig naamwoord en een
lidwoord zijn. (R)
- Ik kan zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
herkennen in een zin. (T1)
- Ik kan het juiste lidwoord kiezen bij een gegeven zelfstandig naamwoord. (T2)
- Ik kan uitleggen waarom een woord wel of niet een zelfstandig naamwoord of lidwoord is. (I)