münchhausen-by-proxysyndroom
Kenmerkend voor het münchhausen-by-proxysyndroom is dat de plegers bij een kind fysieke of psychische signalen of symptomen voorwenden of een verwonding of ziekte veroorzaken of verergeren.
Plegers doen naar anderen voorkomen alsof het kind ziek, beperkt of gewond is. De pleger verzint of overdrijft verschijnselen of rapporteert specifieke gedragingen/situaties die zich alleen voordoen in aanwezigheid van de pleger. Plegers kunnen anderen misleiden door patiëntdossiers aan te passen, of medisch onderzoek te verstoren, bijvoorbeeld door bloed of suiker aan de urine van een kind toe te voegen. Ook kunnen ze een kind een te hoge dosis medicatie geven, gifstoffen toedienen, uithongeren of verstikken.
In bijna alle gevallen blijkt de pleger de moeder van het kind te zijn, maar in zeldzame gevallen kan het ook de vader, een babysitter of een verpleegkundige zijn. Plegers blijken vaak zelf ook met kindermishandeling te maken hebben gehad. Er zijn aanwijzingen dat mensen die als kind met münchhausen-by-proxy te maken hebben gehad, dit gedrag van hun ouders overnemen en een Nagebootste stoornis ontwikkelen. Plegers hebben vaak een somatoforme of nagebootste stoornis. Mensen met een somatoforme stoornis hebben lichamelijke klachten waarvoor geen medische oorzaak gevonden is. Mensen met een nagebootste stoornis verzinnen of veroorzaken klachten bij zichzelf.