Dat je een goede hand-oogcoördinatie hebt voor een activiteit
B
De prikkel, de aantrekkingskracht van een activiteit, drukt de persoonlijke beleving uit
C
Dit zijn de vaardigheden die nodig zijn om een activiteit tot een goed einde te brengen
D
Het gaat om het maken van een verhaal rondom de activiteit
Slide 9 - Quiz
vaardigheidsanalyse staat voor
A
Dat je een goede hand-oogcoördinatie hebt voor een activiteit
B
De prikkel, de aantrekkingskracht van een activiteit, drukt de persoonlijke beleving uit
C
Dit zijn de vaardigheden die nodig zijn om een activiteit tot een goed einde te brengen
D
Het gaat om het maken van een verhaal rondom de activiteit
Slide 10 - Quiz
WAAROM
het resultaat is mede afhankelijk van hoe jij als MZ met heel de situatie omgaat (alles wat er bij komt kijken)
Slide 11 - Slide
De keuze van een activiteit is een rechtstreeks gevolg van de doelstelling die je samen met of voor je cliënt hebt geformuleerd, je hebt ook rekening gehouden met het vaardigheidsniveau.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
WAT
Als je weet wat voor activiteit je gaat voorbereiden en je weet waarom je dit doet. Komen de wat vragen:
-wat voor gedrag wil ik oproepen
-wat voor appelwaarde gaat er van deze opdracht uit
-wat moet er allemaal worden gedaan
Slide 13 - Slide
WAAROM
Activiteiten kunnen een heleboel kenmerken hebben zie blz 71 van je boek.
kort of lang
binnen of buiten
ruimte en tijd
winnen of verliezen
etc
Slide 14 - Slide
Waarom is het belangrijk om rekening te houden met de kenmerken benoemd op blz 71
Slide 15 - Open question
Benoem extra hulpmiddelen die je kunt inzetten voor iemand met een halfzijdige verlamming links waarmee je wilt gaan bloemschikken
Slide 16 - Open question
Benoem extra hulpmiddelen die je kunt inzetten voor een cliënt die slechtziend is waarmee je wilt gaan wandelen.
Slide 17 - Open question
WAAR
In welke omgeving vindt de activiteit plaats
Slide 18 - Slide
Welke kenmerken kan een ruimte hebben
Slide 19 - Open question
Hoe de ruimte er uitziet maakt een client eigenlijk niet zoveel uit
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quiz
WANNEER
Het tijdstip en de duur van een activiteit maar ook de frequentie (hoeveelheid)
Slide 21 - Slide
In de ochtend heb je een betere concentratie dan in de avond
A
waar
B
niet waar
Slide 22 - Quiz
Opdrachten maken
Maak opdracht 3 uit je werkboek blz 42,
heb je vragen stel ze van te voren naar je docent.