This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Herhalen H3 en H4
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wat weten jullie nog?
Slide 3 - Slide
De namen van vier metalen zijn
A
waterstof, magnesium zink en arseen
B
boor, kalium, kobalt en seleen
C
lithium, koolstof, silicium en nikkel
D
calcium, chroom, mangaan en cadmium
Slide 4 - Quiz
Wat is de covalente van koolstof (C)?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 5 - Quiz
Beoordeel de volgende twee beweringen: I in een metaalrooster bevinden zich positief geladen atoomresten. II in een metaalrooster bevinden zich vrije elektronen
Welke van deze twee beweringen is juist?
A
beide beweringen zijn juist.
B
alleen bewering I is juist
C
alleen bewering II is juist
D
geen van beide beweringen is juist.
Slide 6 - Quiz
Gegeven: stof AB is een moleculaire stof en stof XY is een zout.
Beoordeel de volgende twee beweringen: I stof AB heeft in de vaste toestand een molecuulrooster en de binding tussen A en B is een atoombinding. II stof XY heeft in de vaste toestand een ionrooster en de binding tussen X en Y is een ionbinding.
Welke van deze twee beweringen is juist?
A
beide beweringen zijn juist.
B
alleen bewering I is juist
C
alleen bewering II is juist
D
geen van beide beweringen is juist.
Slide 7 - Quiz
Wat is de covalente van zwavel (S)?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 8 - Quiz
Welke binding wordt verbroken als vast koperbromide oplost in water?
A
vanderwaalsbinding
B
atoombinding
C
metaalbinding
D
ionbinding
Slide 9 - Quiz
Hoeveel atoombindingen zitten er in een stikstofmolecuul?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 10 - Quiz
Gegeven: fluor, chloor, broom en jood zijn de halogenen. Beoordeel de volgende twee beweringen: I de hoogte van het kookpunt van een halogeen is afhankelijk van de sterkte van de atoombindingen in de moleculen van dat halogeen.
II hoe groter de massa van een halogeen-molecuul is, des te sterker zijn de vanderwaals-bindingen tussen de moleculen van dat halogeen.
Welke van deze twee beweringen is juist?
A
beide beweringen zijn juist.
B
alleen bewering I is juist
C
alleen bewering II is juist
D
geen van beide beweringen is juist.
Slide 11 - Quiz
Welk type binding wordt verbroken als vloeibaar broom verdampt?
Br2 (l)
A
atoombinding en vanderwaalsbinding
B
alleen atoombinding
C
alleen vanderwaalsbinding
D
geen atoombinding en ook geen vanderwaalsbinding
Slide 12 - Quiz
Beoordeel de volgende twee beweringen: I Bij het oplossen van een moleculaire stof in water verdwijnen de vanderwaalsbindingen tussen de moleculen van die stof. II Bij het smelten van een moleculaire stof verdwijnen de vanderwaalsbindingen tussen de moleculen van die stof.
Welke van deze twee beweringen is juist?
A
beide beweringen zijn juist
B
alleen bewering I is juist
C
alleen bewering II is juist
D
geen van beide beweringen is juist
Slide 13 - Quiz
Bij het sublimeren gaat een stof ineens van de vaste toestand over in de gasvormige toestand.
Welke binding wordt verbroken bij het sublimeren van jood, ? En welke binding wordt verbroken bij het sublimeren van kalium, K(s)?
I2(s)
A
Zowel bij jood als bij kalium de atoombinding
B
Bij jood de atoombinding en bij kalium de vanderwaalsbinding
C
Zowel bij jood als bij kalium de vanderwaalsbinding
D
Bij jood de vanderwaalsbinding en bij kalium de metaalbinding
Slide 14 - Quiz
Gegeven: het kookpunt van koolstofdisulfide, is 319 K het kookpunt van kaliumjodide, KI is 1603 K
Beoordeel of men een uitspraak kan doen over de sterkte van de atoombinding in vloeibaar koolstofdisulfide vergeleken met de ionbinding in vloeibaar kaliumjodide.
Zo ja, welke uitspraak? Zo nee, waarom dan niet?
CS2
A
ja, deze atoombinding is zwakker dan die ionbinding
B
ja, deze atoombinding is sterker dan die ionbinding
C
nee, want bij het kookpunt blijft deze atoombinding bestaan
D
nee, want bij het kookpunt blijft die ionbinding bestaan
Slide 15 - Quiz
Vergelijk de volgende drie stoffen in vloeibare toestand met elkaar: chloor, zwaveldichloride en zinkchloride Wat kun je voorspellen omtrent de stroomgeleiding door deze drie stoffen in vloeibare toestand?
formules: Cl2, SCl2 en ZnCl2
A
Chloor geleidt geen stroom, maar zwaveldichloride en zinkchloride wel
B
Chloor en zwaveldichloride geleiden geen stroom, maar zinkchloride wel
C
geen van deze drie stoffen geleidt dan stroom
D
elk van deze drie stoffen geleidt dan stroom
Slide 16 - Quiz
Welk soort kristalrooster heeft vast magnesiumjodide, (s)? En welk rooster heeft vast jood, (s)?
MgI2
I2
A
beide stoffen hebben een metaalrooster
B
beide stoffen hebben een ionrooster
C
magnesiumjodide heeft een metaalrooster en jood heeft een molecuulrooster
D
magnesiumjodide heeft een ionrooster en jood heeft een molecuulrooster
Slide 17 - Quiz
Welke van de volgende stoffen heeft in vloeibare toestand zowel atoombindingen als vanderwaalsbindingen?
A
kwik
B
broom
C
kwik(I)bromide
D
argon
Slide 18 - Quiz
Welk bindingstype wordt bij aluminiumbromide verbroken als deze stof oplost in water?
A
metaalbinding
B
atoombinding
C
ionbinding
D
vanderwaalsbinding
Slide 19 - Quiz
Welke bindingen kunnen zich TUSSEN moleculen van moleculaire stoffen bevinden.
Welke binding bevindt zich tussen de moleculen van zuurstof (gas)
A
vdWaals binding
B
molecuulbinding
C
apolaire atoombinding
D
geen binding
Slide 21 - Quiz
Zet de moleculen op volgorde van oplopend kookpunt. Zoek de kookpunten niet op, maar verklaar aan de hand van de structuurformule en betrokken bindingstypen.
CH4 (methaan), C2H6 (ethaan), CH3OH (methanol)
A
methaan, ethaan, methanol
B
ethaan, methaan, methanol
C
methanol, ethaan, methaan
D
methanol, methaan, ethaan
Slide 22 - Quiz
Uitleg quizvraag
Methanol kan als enige een H-brug vormen, vanwege de OH-groep.
Ethaan heeft een hogere massa dan methaan, dus de vanderwaalsbinding in ethaan is sterker dan in methaan.
De H-brug is sterker dan de vanderwaalsbinding, dus methanol heeft het hoogste kookpunt.
Volgorde van laag naar hoog kookpunt: methaan, ethaan, methanol.