KT1: Kapitel A: herhaling Kapitel 1

Kapitel A
Herhaling Kapitel 1
1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Kapitel A
Herhaling Kapitel 1

Slide 1 - Slide

Doelen

Je kent de vraagwoorden en kunt ze in de juiste zin plaatsen
Je kunt in het Duits tellen van 0 tot 12
Je weet wanneer je der/die/das gebruikt



Slide 2 - Slide

Vraagwoorden

Slide 3 - Slide

Welke Duitse vraagwoorden ken je nog?

Slide 4 - Mind map

Duitse vraagwoorden:
wer = wie
wo = waar
wie = hoe
was = wat
welche = welke
wohin = waarheen
woher = waarvandaan
warum = waarom
wann = wanneer

Slide 5 - Slide

Even oefenen

Slide 6 - Slide

........... heißt du?

Slide 7 - Open question

........... ist das? Das ist Claudia.

Slide 8 - Open question

........... gehst du? Ich gehe nach Deutschland

Slide 9 - Open question

............ macht dein Bruder das?

Slide 10 - Open question

............. kommst du? Ich komme aus den Niederlanden

Slide 11 - Open question

........ Musik magst du? Ich mag Popmusik!

Slide 12 - Open question

Getallen 0 tot 12

Slide 13 - Slide

Welke getallen ken je nog? Noem alles wat je nog weet

Slide 14 - Open question

6

Slide 15 - Open question

9

Slide 16 - Open question

vier und sechs macht zusammen:

Slide 17 - Open question

neun minus acht macht....

Slide 18 - Open question

0

Slide 19 - Open question

der, die, das

Slide 20 - Slide

voorbeeld "der"- woord

Slide 21 - Mind map

Welke woorden krijgen "die"?

Slide 22 - Open question

Welke woorden krijgen "das"?

Slide 23 - Open question

Kind
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quiz

Kaninchen
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quiz

Direktor
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quiz

Haus
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quiz

Schwester
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quiz

Opa
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quiz

Evaluatie

Slide 30 - Slide

Wat is het verschil tussen de vraagwoorden "woher" en "wohin"?

Slide 31 - Open question

Wat is het verschil tussen der/die/das?

Slide 32 - Open question

Ik kan de juiste vraagwoorden in een Duitse zin plaatsen
A
ja
B
ik vind dat lastig
C
nee

Slide 33 - Quiz

Ik kan de getallen van 0 t/m 12 vertalen in het Duits
A
ja
B
nee
C
ik kan ze niet schrijven

Slide 34 - Quiz

Ik weet wanneer ik der/die/das moet gebruiken
A
ja
B
ik haal ze nog door elkaar
C
nee

Slide 35 - Quiz