Signaalwoorden en tekstverbanden 2CD

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide


 Welk woord hoort op het stippellijntje?
 In een tekst zijn er ...... tussen woorden,  
 zinnen en alinea’s.
 

 Vraag 1 van 10
A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels

Slide 8 - Quiz


 Hoe noem je woorden die wijzen op een 
 verband tussen zinnen of alinea’s?
 Vraag 2 van 10
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen

Slide 9 - Quiz


 Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
 Vraag 3 van 10
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden

Slide 10 - Quiz


 Maak de zin af.
 Aan een signaalwoord kun je zien ...
 Vraag 4 van 10
A
uit hoeveel alinea’s de tekst bestaat.
B
wat voor soort zin er in de tekst staat.
C
uit hoeveel zinnen de tekst bestaat.
D
wat voor soort verband er in de tekst staat.

Slide 11 - Quiz


 Wat is geen voorbeeld van een  
 tekstverband?
 Vraag 5 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
kernzin

Slide 12 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
 Vraag 6 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 13 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden want, immers en namelijk?
 Vraag 8 van 10
A
reden
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 14 - Quiz


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
 Vraag 9 van 10
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 15 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
 Vraag 10 van 10
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 18 - Slide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 19 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 20 - Quiz

 lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 21 - Slide


 Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

Slide 22 - Open question


  Welk tekstverband geeft het  signaalwoord: omdat?

Slide 23 - Open question


  Op welk tekstverband wijst
  het signaalwoord dus?
A
opsomming
B
oorzaak-gevolg
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 24 - Quiz

lees eerst de tekst. Schrijf de signaalwoorden op in je schrift en daarbij het tekstverband. Gebruik je boek als bron

Slide 25 - Slide

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 26 - Drag question

Tekstverband = voorbeeld
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 27 - Drag question


 Welk  2 signaalwoorden wijzen op   het tekstverband reden:
Een schooluniform in Nederland zal niet werken, omdat kinderen hun identiteit verliezen wanneer ze altijd in hetzelfde uniform lopen. Ze gaan dan namelijk op in de massa, waardoor ze zich qua kleding niet meer onderscheiden van de rest.

Slide 28 - Open question

Noteer het signaalwoord voor tegenstelling uit alinea 2

Slide 29 - Open question

Wat is het verband tussen alinea 4 en 5?

Slide 30 - Open question

 Opdracht 2: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 31 - Slide

Benoem het signaalwoord behorende bij het tekstverband: reden

Slide 32 - Slide

Wat is het signaalwoord
bij tekstverband: reden?

Slide 33 - Open question

Slide 34 - Slide