5.5 Impulsgeleiding deel 1 en 2

Welkom
Ga rustig zitten
Voor deze les:
Boek en schrift  
 op tafel       
IPAD dicht!
Hoe zit het ook alweer:
In je locker:
  •  Telefoon
  • jas (of op de kapstok)

In het lokaal:
  • Opgeladen Ipad mee
  • Gevuld etui
  • Boeken en schrift mee
  • Steek vinger op bij vraag

1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Welkom
Ga rustig zitten
Voor deze les:
Boek en schrift  
 op tafel       
IPAD dicht!
Hoe zit het ook alweer:
In je locker:
  •  Telefoon
  • jas (of op de kapstok)

In het lokaal:
  • Opgeladen Ipad mee
  • Gevuld etui
  • Boeken en schrift mee
  • Steek vinger op bij vraag

Slide 1 - Slide

Regeling
5.5 Impulsgeleiding

Slide 2 - Slide

Lesprogramma
  • Herhaling vorige les
  • Leerdoelen
  • Uitleg
  • Vragen

Slide 3 - Slide

Hormonen worden gemaakt door:
A
endocriene klieren
B
exocriene klieren
C
beide soorten klieren

Slide 4 - Quiz

Alvleesklier
Glucose
Glycogeen
Insuline
Glucagon
Bloedsuikerpsiegel gaat omlaag
Bloedsuikerpsiegel gaat omhoog
Lever

Slide 5 - Drag question

Wat is het verschil tussen een prikkel en een impuls? (er zijn 2 antwoorden goed)
A
Een prikkel is informatie uit de omgeving
B
Een impuls is informatie uit de omgeving
C
Een prikkel is een elektrisch stroompje
D
Een impuls is een elektrisch stroompje

Slide 6 - Quiz

Binas 88A
Receptor
Effector
CZS
Motorische zenuwcel
Sensorische zenuwcel

Slide 7 - Drag question

IPAD opbergen!

Slide 8 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
  • Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt. 

Slide 9 - Slide

Impulsgeleiding
Hoe een electrisch signaal van het cellichaam (A) naar de axon uiteinde (B) wordt doorgegeven.
A
B

Slide 10 - Slide

Impulsgeleiding is een electrisch signaal. Electriciteit wordt veroorzaakt door het bewegen van geladen deeltjes. In dit geval zijn dit ionen. De binnenkant van de cel is negatief geladen ten opzichte van de buitenkant.
BINAS 88D

Slide 11 - Slide

Impulsgeleiding kan opgedeeld worden in 5 fasen


1. rustfase
2. depolarisatiefase
3. repolarisatiefase
4. hyperpolarisatie
5. herstelfase
1. rustfaserustpotentiaal, waarbij het ladingsverschil tussen de binnenkant en buitenkant van de cel -70mV is. 
2. depolarisatiefase -  door prikkels worden ionen door het membraan gelaten waarbij het potentiaal verschil tussen binnen en buiten oploopt tot +30mV
3.  repolarisatie - door nog meer verplaatsing van ionen verandert het potentiaal verschil tussen binnen en buitenkant weer terug naar -70mV
4. hyperpolarisatie - de ion verdeling schiet zelfs evenonder de -70mV
5. herstelfase - de ionen gaan weer naar hun oorspronkelijke positie. tijdens deze periode kan er geen impulsgeleiding plaatsvinden (duurt 1 msec.)
Impulsgeleiding door middel van een actiepotentiaal die opgedeeld kan worden in 5 fasen

Slide 12 - Slide

Na+ en K+ poorten
In het membraan van zenuwcellen zitten Natrium en Kalium poorten, deze laten Natrium en Kalium door
Natrium van buiten naar binnen de zenuwcel
Kalium van binnen naar buiten de zenuwcel

Slide 13 - Slide

ladingsverschil:
Bij een zenuwcel in rust heeft het cytoplasma een negatieve elektrische lading ten opzichte van de buitenkant van de cel.
Het verschil is +- 70 milivolt.
Dit noemen we het rustpotentiaal.

Slide 14 - Slide

Maak
OPdracht:
5.5 opdracht 52 t/m 55 
timer
10:00

Slide 15 - Slide

Impulsgeleiding kan opgedeeld worden in 5 fasen


1. rustfase
2. depolarisatiefase
3. repolarisatiefase
4. hyperpolarisatie
5. herstelfase
De prikkel die bij de dendrieten binnenkomt moet sterk genoeg zijn om een potentiaal verschil van -50mV te bewerkstelligen. Dit is de drempelwaarde. Lukt dit niet, dan wordt de impuls niet doorgegeven naar het axon. Lukt dit wel dan ontstaat er een actiepotentiaal. (het alles-of-nietsprincipe).

Tijdens de actiepotentiaal ontstaat er altijd eenzelfde impulssterkte (+20mV) . 

Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
Zorgt elke prikkel tot impulsgeleiding? 

Slide 16 - Slide

Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
zwakke prikkel - lage impulsfrequentie



Sterke prikkel - hoge impulsfrequentie
impulsfrequentie - het aantal impulsen per tijdseenheid.

Slide 17 - Slide

Impulsgeleiding kan nog sneller!
Cel van Schwann maakt een isolerende laag om axon. Hierdoor moet signaal sprongsgewijs worden doorgegeven. dit gaat 50x zo snel als zonder myeline.

Slide 18 - Slide

Hoe ziet impulsgeleiding er uit langs het membraan van het axon? 
bestudeer nu de animatie op de volgende  slide

Slide 19 - Slide

Maak
Opdracht:
5.5 opdracht 57 en 58
Lezen heel 5.5
Morgen tweede deel 5.5
timer
10:00

Slide 20 - Slide

Welkom
Ga rustig zitten
Voor deze les:
Boek en schrift  
 op tafel       
IPAD dicht!
Hoe zit het ook alweer:
In je locker:
  •  Telefoon
  • jas (of op de kapstok)

In het lokaal:
  • Opgeladen Ipad mee
  • Gevuld etui
  • Boeken en schrift mee
  • Steek vinger op bij vraag

Slide 21 - Slide

wat gaan we doen
Herhalen gisteren
uitleg laatste stuk 5.5 De synapsspleet
maken opdrachten

Slide 22 - Slide

Impulsgeleiding & impulsoverdracht
Zenuwcel

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Link

Impulsoverdracht
Hoe een signaal van de ene zenuwcel naar de andere zenuwcel wordt doorgegeven (bij een synaps C).
C

Slide 26 - Slide

bestudeer de animatie op de volgende slide
Impulsoverdracht
neuron 1
neuron 2
Wanneer de actiepotentiaal van neuron 1 aankomt bij de synaps zal een stof (neurotransmitter) vrijkomen in de synaptische spleet. Deze neurotransmitter kan binden aan receptoren van neuron 2 en zo een actiepotentiaal in neuron 2 starten (impusoverdracht van neuron 1 naar neuron 2). 

Slide 27 - Slide

Impulsoverdracht

Slide 28 - Slide

Impulsoverdracht
neurotransmitter

Slide 29 - Slide

Impulsoverdracht - synapsen

Slide 30 - Slide

Neurotransmittermoleculen afkomstig van het axon zijn vrijgelaten in de synaptische spleet. Wanneer kan de doelwitcel een impuls doorgeven
A
Altijd
B
Wanneer alle neurotransmitter-moleculen aan receptoren binden
C
Wanneer de prikkel sterk genoeg is dat de drempelwaarde in de doelwitcel wordt overschreden
D
Nooit

Slide 31 - Quiz

Huiswerk
Leren en maken 5.5
5.5: opdracht 57, 59, 60 en 61

6.1  lezen!

Slide 32 - Slide