TL4-Ne- Herhalen begrijpend lezen leerjaar 3 (P13-14-25-26)

Welkom TL4
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom TL4

Slide 1 - Slide

Begrijpend Lezen

Slide 2 - Slide

Tekstdoelen en tekstsoorten
Lesdoel: Je begrijpt teksten beter als je voor en tijdens het lezen beseft met wat voor soort tekst je te maken hebt en wat het doel is van de schrijver.

Weet je het nog: Herhalen lesstof mavo 1-3 m.b.t. leesvaardigheid

Slide 3 - Slide

Tekstdoel?
Op Spotify kijk ik tijdens het luisteren van mijn liedjes mee met de liedteksten.


A
Informeren
B
Activeren-Overhalen
C
Amuseren
D
mening geven

Slide 4 - Quiz

Tekstdoel?
A
informeren
B
activeren-overhalen
C
mening geven
D
uitleggen

Slide 5 - Quiz


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Activeren/Overhalen
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 6 - Quiz

Welke tekstsoort heeft als tekstdoel amuseren?
A
strip
B
folder
C
klachtenbrief
D
nieuwsbericht

Slide 7 - Quiz

Welke tekstsoort heeft als tekstdoel activeren-overhalen?
A
strip
B
stemoproep voor de verkiezingen
C
handleiding
D
liedtekst

Slide 8 - Quiz

Welk tekstdoel heeft een
ingezonden brief?
A
amuseren
B
overtuigen
C
informeren
D
uitleggen

Slide 9 - Quiz

Tekstopbouw
Nu volgen vragen over de indeling van een tekst, alinea's, onderwerp, deelonderwerp en tussenkopjes.

Slide 10 - Slide

Uit welke drie onderdelen bestaat een tekst?
A
Inleiding, onderwerp en hoofdgedachte
B
Inleiding, slot en hoofdgedachte
C
Inleiding, kern en slot
D
Middenstuk, slot en hoofdgedachte

Slide 11 - Quiz

In de inleiding van een tekst probeert de schrijver de aandacht van de lezer te trekken.
Er zijn meerdere manieren om dat te doen.
Welke ken je al?

Slide 12 - Open question

In het slot rondt de schrijver de tekst af.
Ook dit kan op verschillende manieren.
Welke ken je al?

Slide 13 - Open question

Wat vind je in het middenstuk van de tekst?
A
de inleiding
B
de mening van de schrijver
C
de conclusie
D
het onderwerp, waarbij elke alinea gaat over een nieuw deelonderwerp.

Slide 14 - Quiz

Elke tekst heeft een onderwerp.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
(2 antwoorden mogelijk)
A
Het onderwerp van een tekst
B
Het onderwerp van een alinea('s)
C
aspecten van het onderwerp

Slide 16 - Quiz

Wat is een alinea?
A
de hele tekst bij elkaar
B
een stukje tekst over het deel van het onderwerp

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp van een tekst?
A
Het onderwerp is het begin van een tekst.
B
Het onderwerp van een tekst geeft aan, waar een tekst over gaat.
C
Het onderwerp is het laatste deel van een tekst.
D
Het onderwerp van een tekst vertelt wie de hoofdpersoon is.

Slide 18 - Quiz

Om het onderwerp van een tekst te vinden, lees je de tekst:
A
zoekend
B
grondig
C
oriënterend

Slide 19 - Quiz

Wat is een tussenkopje?
A
Een alinea
B
Een titel van een alinea
C
De titel
D
De bron

Slide 20 - Quiz

De hoofdgedachte is
A
het onderwerp van het artikel.
B
de mening van de schrijver.
C
het belangrijkste wat de schrijver zegt over de bijzaken.
D
het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt, in een volledige zin.

Slide 21 - Quiz

Signaalwoorden
Een schrijver geeft zijn tekst een goede opbouw door zinnen en alinea’s in een logische volgorde te zetten. Aan signaalwoorden kun je zien welk verband er is tussen zinnen en alinea’s. Je kunt eraan zien wat zinnen of alinea’s met elkaar te maken hebben.

Slide 22 - Slide

Welk verband tussen zinnen en alinea's krijg je met de woorden: daardoor, hierdoor, doordat
A
opsomming
B
reden
C
oorzaak -gevolg
D
voorwaarde

Slide 23 - Quiz

Welk verband tussen zinnen en alinea's krijg je met de woorden:
maar, echter, daar staat tegenover
A
opsomming
B
reden
C
voorbeeld
D
tegenstelling

Slide 24 - Quiz

Signaalwoorden: Eerst, daarna, vervolgens, ook, tot slot horen bij:
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorwaarde

Slide 25 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een conclusie? (2 keer):
A
dus
B
al met al
C
maar
D
bijvoorbeeld

Slide 26 - Quiz

Leerdoelen P. 13 en 14 behaald?
P. 13 Je weet dat een tekst uit een inleiding, kern en slot bestaat. Elke deel bestaat uit meerdere alinea's en heeft een functie in de tekst.

p. 14. Je weet dat een alinea is opgebouwd
uit een opening, kern en slot.

Slide 27 - Slide