P3 Les 3 Spreken

Argumenteren
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Argumenteren

Slide 1 - Slide

Lesplanning
  • Terugblik
  • Het belang van argumenteren
  • Drietrapsraket: argumenten bedenken
  • Signaalwoorden om samenhang in de presentatie te brengen

Slide 2 - Slide

Wat is de opbouw van een betoog?

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Waarom argumenteren?
Als je een betoog houdt is het belangrijk dat je de argumenten zorgvuldig uitlegt. Je moet bijvoorbeeld niet alleen beweren dat vlees eten zielig is, maar ook kunnen uitleggen waarom dat zo is en er voorbeelden bij geven.

Hoe pak je dat aan? 
Door je argumenten in een drietrapsraket op te bouwen.

Slide 6 - Slide

Stap 1: noemen
Je begint met het noemen van je argument. Vaak is dit een korte uitwerking van je label.


Ik vind dat roken verboden moet worden in de horeca (= standpunt), want roken is erg ongezond (= argument). 

Slide 7 - Slide

Stap 2: uitleggen
Je geeft aan wat je met dat argument bedoelt. Dit is het belangrijkste onderdeel van een goed argument, omdat je het hiermee onderbouwt.


Ik vind dat roken verboden moet worden in de horeca (= standpunt), want roken is erg ongezond (= argument). Ieder jaar gaan er 25.000 mensen dood als een direct gevolg van roken (= uitleg). 

Slide 8 - Slide

Stap 3: geef voorbeelden
Tot slot geef je voorbeelden waarmee je je argument heel tastbaar en concreet maakt. Hiermee maak je je argument extra geloofwaardig en dat is wat je wilt bereiken. 

Ik vind dat roken verboden moet worden in de horeca (= standpunt), want roken is erg ongezond (= argument). Ieder jaar gaan er 25.000 mensen dood als een direct gevolg van roken (= uitleg). Neem mijn buurman die vorig jaar aan een longziekte overleed nadat hij 20 jaar lang een pakje per dag had gerookt (= voorbeeld).

Slide 9 - Slide

Signaalwoorden
Om verbanden in je tekst aan te geven, is het van belang dat je signaalwoorden gebruikt.

- Reden of argument: namelijk, immers, want, omdat
- Oorzaak-gevolg: doordat, daardoor, zodat, als gevolg van
- Tegenstelling: maar, toch, echter, enerzijds, daarentegen
- Toelichting/voorbeeld: bijvoorbeeld, zoals, zo
- Conclusie: dus, concluderend, samengevat



Slide 10 - Slide

Benoem het signaalwoord.

In de zomervakantie had ik een leuk baantje, maar daar heb ik nu geen tijd meer voor.

Slide 11 - Open question

Benoem het signaalwoord.

Het sneeuwde al enige dagen hevig waardoor de skipistes gesloten werden.

Slide 12 - Open question

Benoem het signaalwoord.

In de eerste plaats ben ik een verzamelaar van schilderijen van Mondriaan.

Slide 13 - Open question

Opdracht
- Kies een van de volgende stellingen: 
1. Alcoholreclame moet verboden worden
2. Bibliotheken zijn overbodig
3. De overheid moet de prijs van fastfood verhogen
- Bedenk of je voor of tegen de stelling bent.
- Noem een argument.
- Leg je argument uit.
- Geef een voorbeeld waarmee je het argument concreet maakt.

Slide 14 - Slide

Vul hier de opdracht in

Slide 15 - Open question

Heb je een vraag over argumenteren?

Slide 16 - Open question

Vooruitblik

Volgende week gaan we verder met het examen Gesprekken

Slide 17 - Slide