This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Periode 4
Slide 1 - Slide
Vorige les
- PDCA patroon
- Evalueren (product & proces)
- Functies van evalueren
- Momenten van evalueren
Slide 2 - Slide
Welke definitie geeft het boek over het begrip: EVALUEREN?
A
Evalueren is een verbale terugkoppeling over het effect van gedrag van de docent op de deelnemers.
B
Evalueren is het verzamelen en interpreteren van informatie met als bedoeling een oordeel te vormen over het resultaat en het verloop van de les.
C
Evaluatie benadrukt gewenst en positief gedrag in de toekomst. De lesgever leert hiervan en tracht de volgende les te verbeteren.
D
Evalueren is een verzamelnaam voor feedback en feedforward.
Slide 3 - Quiz
Product evaluatie
Proces evaluatie
Functie van evalueren
Evaluatie methoden
Kwalitatief
Kwantitatief
Evaluatie van het resultaat en/of doelstelling.
Evaluatie van het lesverloop van les onderdelen.
Het resultaat uitgedrukt in cijfers
Het resultaat uitgedrukt in een oordeel over de kwaliteit
Reflectie voor eigen functioneren
Jury of een race
Slide 4 - Drag question
Op welke manier wordt er geëvalueerd bij jurysporten?
A
Kwalitatief
B
Kwantitatief
Slide 5 - Quiz
Op welke manier wordt de 50 meter vlinderslag geevalueerd?
A
Kwalitatief
B
Kwantitatief
Slide 6 - Quiz
Benoem de 4 momenten van evalueren
Slide 7 - Mind map
4 momenten
1. Begin van de les
2. Einde van de les
3. Na de les
4. Na een bepaalde periode
Slide 8 - Slide
Vandaag
Beoordelen van het vaardigheidsniveau. (Product)
1. Redenen.
2. Criteria
3. Veel gemaakte fouten
Slide 9 - Slide
Beoordelen
Als docent of bewegingsleider is het beoordelen van het vaardigheidsniveau van de sporters/deelnemers is belangrijk!
WAAROM?
Slide 10 - Slide
4 redenen
1. Meten van de voortgang
2. Effect van een trainingsprogramma meten
3. Selecteren van de toppers
4. Toekennen van een cijfer, certificaat of diploma.
Slide 11 - Slide
Wat zijn criteria voor een goede beoordeling?
Slide 12 - Mind map
Criteria
Het beoordelen moet correct gebeuren!
1. Betrouwbaar
2. Validiteit
3. Objectief
4. Nauwkeuring
5. Onafhankelijk
Slide 13 - Slide
Betrouwbaarheid
Levert de beoordeling hetzelfde resultaat op bij herhaalde beoordeling of bij meerdere beoordelaars?
Slide 14 - Slide
Validiteit
Heeft het oordeel wel betrekking op dat wat je wilt beoordelen?
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Objectief
Is het oordeel tot stand gekomen zonder invloed van vooroordelen of persoonlijke gevoelens, voorkeuren?
Slide 17 - Slide
Nauwkeurig
Is de beoordeling volgens de procedures uitgevoerd? Zijn er geen meetfouten gemaakt?
Slide 18 - Slide
Onafhankelijk
De beoordelaar mag geen belang hebben bij het resultaat van zijn beoordeling. De beoordelaar mag niet een bepaalde relatie hebben tot de beoordeelde persoon.
Slide 19 - Slide
Pauze
Slide 20 - Slide
Veel gemaakte fouten
1. Onvolledig/selectief waarnemen.
2. Subjectief beoordelen
3. Te zwaar laten meetellen van eerste/laatste indruk.
4. Contrast effect
5. HALO-effect
6. HORN-effect
Slide 21 - Slide
Onvolledig/selectief waarnemen
Je ziet alleen wat jij interessant vindt en maakt daar een selectie van
Tip: Van te voren bedenken waar je op wilt letten
Slide 22 - Slide
Subjectief beoordelen
Je vult je eigen mening in, aan iets wat je ziet
Vb iemand staat gebogen met handen op knieën
Tip: beschrijf wat je ziet
Slide 23 - Slide
Begin en eind
Te zwaar laten meetellen van eerste/laatste indruk.
Tip: schrijf de hele les op wat je ziet
Slide 24 - Slide
Contrast effect
Het vergelijken van verschillende niveau 's
(Het zien van iets heel goed en daarna minder)
Tip: Vergelijk niet en geef iedereen een gelijke kans
Slide 25 - Slide
HALO-effect
Positiever oordeel aan iemand die je aardig of leuk vindt
Tip: Kijk naar de acties van een persoon
Slide 26 - Slide
HORN-effect
Negatief oordeel aan iemand die je niet leuk vindt
Tip: Kijk naar de acties van een persoon
Slide 27 - Slide
Opdrachten
Maken: 10 t/m 14
Klaar maak een samenvatting van 10.3 + 10.4 +10.5 + 10.7
Slide 28 - Slide
Aan hoeveel criteria moet correct beoordelen voldoen?
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 29 - Quiz
Met het HORN-effect bedoelen we:
A
Een opvallend negatief aspect zorgt voor een te negatieve beoordeling van de SB-deelnemer.
B
Een opvallend positief aspect zorgt voor een te positieve beoordeling van de SB-deelnemer.
C
Bij opvallend gelijkwaardige resultaten van de deelnemers wordt de beoordeling als incorrect beschouwd.
Slide 30 - Quiz
'Validiteit' is een van de criteria van correct beoordelen. Wat betekent dit?
A
Het oordeel moet betrekking hebben op hetgeen je wilt beoordelen.
B
Hulpmiddelen moeten wel betrouwbaar zijn bij het beoordelen.
C
Een opvallend negatief aspect zorgt voor een te negatieve beoordeling van de SB-deelnemer.
D
De beoordeling levert dezelfde resultaat op bij herhaalde metingen.