Cursus 5 woordsoorten- § 14-betrekkelijk voornaamwoord



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Tien minuten stil lezen
Kleine terugblik met vragen
Huiswerk bespreken

Aan het werk
 

Telefoon op stil in je tas  en je jas over de stoel
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Tien minuten stil lezen
Kleine terugblik met vragen
Huiswerk bespreken

Aan het werk
 

Telefoon op stil in je tas  en je jas over de stoel

Slide 1 - Slide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?

Oftewel, wat is het doel van deze les?




Na deze les kun je betrekkelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken




Nu eerst een terugblik m.b.v. een filmpje en vragen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Terugblik vorige les m.b.v. een oefening
Noteer de ww en schrijf de woordsoort erachter:

1 Het bedrijf produceert stijlproducten voor honden
2 In het spel ga je avonturen beleven
3 Justitie moet dit programma over drugs wel gevolgd hebben
4 Door wie zal de volgende editie worden gepresenteerd?
5 De kinderen hadden op school een lampion gemaakt
6 Met Angels scoorde Robbie een nummer 1- hit

Slide 4 - Slide

Antwoorden:
1 produceert = zww
2 ga = hww 
beleven = zww
3 moet = hww
gevolgd = zww
hebben = hww
4 zal = hww
worden = hww
gepresenteerd = zww
5 hadden = hww
gemaakt = zww
6 scoorde = zww

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Bekijk de volgende zinnen op blz.232:

Met de jongen ( bijv.bijzin die daar op dat bankje zit), heeft mijn zus verkering gehad.

Het alarm ( bijv.bijzin dat je op vrijwel elke wekker vindt), is een pieper of zoemer.

Hij is de politicus ( bijv.bijzin op wie ik ga stemmen).

Er is niets ( bijv.bijzin wat ik niet durf).



Slide 7 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
De zinnen 1 tot en met 4 bevatten elk een bijvoeglijke bijzin. Een bijvoeglijke bijzin begint vaak met een betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw). Zo’n betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een kern, een woord dat eerder genoemd is: het antecedent (in de voorbeeldzinnen onderstreept). 


De meest gebruikte betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wie en wat.

Let op: woorden als waar, waarmee, waarover, waarvan, … zijn geen betrekkelijke voornaamwoorden, maar bijwoorden.

Slide 8 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden


Zo gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord

Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden (zie zin 1), met dat naar het-woorden (zie zin 2).
Let op: Als je die/dat kunt vervangen door deze of dit, is die/dat geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord.

Slide 9 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Met het betrekkelijk voornaamwoord wat verwijs je naar:
een overtreffende trap na ‘het’, die niet gevolgd wordt door een zelfstandig naamwoord:

Het noorderlicht is het mooiste (bijv.bijzin wat ik ooit heb gezien).
maar: Jij bent de mooiste die ik ken.
woorden als alles, datgene, diegene, het enige, iets, niets, veel, weinig:
Alles (bijv.bijzin wat op de site staat), is uit voorraad leverbaar.
een hele zin of een deel van een zin:
Ridouan is een ijverige leerling, wat niet gezegd kan worden van Wesley.

Slide 10 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Met een voorzetsel + wie verwijs je naar een persoon: door wie, voor wie enzovoort (dus niet met waar+voorzetsel: waarover, waarvoor enzovoort).
 
Dus: Syenne, van wie ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili.

Niet: *Syenne, waarvan ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili.

(* betekent: ongrammaticaal)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Oefening: wat zijn de betrekkelijke voornaamwoorden?
1: de jongen die daar staat
2: het meisje dat hij leuk vindt
3: de leerlingen die naar de stad gaan
4: het verlegen meisje dat ik zag
5: de wedstrijd die ik gewonnen heb
6: de leraar die van lezen houdt
7: de leuke meid die jij gisteren hebt gezien
8: het nieuwe jurkje dat ik heb gekocht
9: de leuke foto die ik heb gemaakt
10: het prachtige verhaal dat Sinterklaas vertelde

bron: Juf Melis

Slide 13 - Slide

Antwoorden
1: de jongen die daar staat
2: het meisje dat hij leuk vindt
3: de leerlingen die naar de stad gaan
4: het verlegen meisje dat ik zag
5: de wedstrijd die ik gewonnen heb
6: de leraar die van lezen houdt
7: de leuke meid die jij gisteren hebt gezien
8: het nieuwe jurkje dat ik heb gekocht
9: de leuke foto die ik heb gemaakt
10: het prachtige verhaal dat Sinterklaas vertelde

Slide 14 - Slide

Vul de betrekkelijke voornaamwoorden in.

1. Coen draagt altijd ouderwetse spijkerbroeken, die hem overigens prima staan.

Slide 15 - Open question

2. Toen Roelof wilde printen, was het papier, dat hij net had bijgevuld, alweer op.

betr.vnw=?

Slide 16 - Open question

3. In het krantje, dat vandaag verscheen, las ik over de uitbreiding van het station.

betr. vnw=?

Slide 17 - Open question

4. Mevrouw Daniels, die vorige week een ander huis kocht, is helemaal in haar nopjes met deze aankoop.

betr. vnw=?

Slide 18 - Open question

Vul het juiste betr. vnw in
5. ... je aan Iris vertelde, is toch niet het geheim ... ik jou toevertrouwde?

Slide 19 - Open question

Vul het betr. vnw in en waar het naar terugwijst

6. De luchtvaartmaatschappij heeft opnieuw haar prijzen verhoogd, ... niet werd gewaardeerd door de klanten ... al jaren vliegen met deze maatschappij.







Vul de juiste betr. vnw in:

2. De luchtvaartmaatschappij heeft opnieuw haar prijzen verhoogd, ..... niet werd gewaardeerd door de klanten ..... al jaren vliegen met deze maatschappij.


Slide 20 - Open question

Vul het betr. vnw in en waar het naar terugwijst :

7. De verkoop van het boek, ... gisteren uitkwam, loopt als een trein.

Slide 21 - Open question

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 22 - Slide

Aan de slag

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Gebruik de theorie van blz.212 bij het maken van de opdrachten. 

Maken:
Cursus 5 Grammatica woordsoorten
§14 blz. 232
opdr. 1 t/m 5

 opdr 2+ opdr.3 mag alleen met potlood in je werkboek
de rest maak je in je schrift!



Slide 25 - Slide

Wie vertelt mij wat jullie in deze les hebben geleerd?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

H2E-2022

Slide 28 - Slide

H2F

Slide 29 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden

Slide 30 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden

Slide 31 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden

Slide 32 - Slide