Cursus 5 woordsoorten- § 14-betrekkelijk voornaamwoord

Tien minuten stil lezen. Leg alleen je boek op tafel.
Planning van vandaag.
Kleine terugblik met vragen.
Eventueel huiswerk bespreken.
Uitleg Grammatica woordsoorten 'Telwoord'.
Klassikaal leerdoel check.

Aan het werk.
 

Wat gaan we doen vandaag? Mijn allerbeste 2 havoklas!
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Tien minuten stil lezen. Leg alleen je boek op tafel.
Planning van vandaag.
Kleine terugblik met vragen.
Eventueel huiswerk bespreken.
Uitleg Grammatica woordsoorten 'Telwoord'.
Klassikaal leerdoel check.

Aan het werk.
 

Wat gaan we doen vandaag? Mijn allerbeste 2 havoklas!

Slide 1 - Slide

timer
10:00
                                  Waardering
* Wat vind je bijzonder aan dit verhaal?
* Wat vind je leuk aan dit verhaal?
* Was er iets dat je niet leuk vindt aan dit verhaal?
*Wat is je opgevallen?
* Waar had je meer over willen lezen?
* Is er een stuk dat je vervelend vindt?
* Kun je een spannend stuk noemen?
* Weet je nog een grappig stuk?
* Was er iets dat je verraste?
* Geef in één woord aan hoe je het verhaal hebt ervaren of wat je ervan vindt.
                                                                             Aidan Chambers

10 minuten lezen

Slide 2 - Slide

Planning derde periode:

Fictie (boek lezen)
Eigen keuze boek
Vragen van Aidan Chambers

Cursus 5 Grammatica (ws)
§2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14 

Cursus 1 Meer dan lezen
§1 -7
Toetsen derde periode:

Fictie (boek lezen)
Podcast Inleverdatum 26 mei
Vragen van Aidan Chambers

Cursus 5 Grammatica (ws)
10 mei (1x)

Cursus 1 Meer dan lezen
Toetsweek 16 juni (3x)


Slide 3 - Slide

Tien minuten stil lezen. Leg alleen je boek op tafel.
Planning van vandaag:
Kleine terugblik met vragen.
Eventueel huiswerk bespreken.
Uitleg Grammatica woordsoorten 'Telwoord'.
Klassikaal leerdoel check.

Aan het werk.
 

Wat gaan we doen vandaag? Mijn allerbeste 2 havoklas!

Slide 4 - Slide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?

Oftewel, wat is het doel van deze les?




Na deze les kun je betrekkelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken




Nu eerst een terugblik m.b.v. een filmpje en vragen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Terugblik vorige les m.b.v. een oefening
Noteer het werkwoord en schrijf de woordsoort erachter:

1 Het bedrijf produceert stijlproducten voor honden
2 In het spel ga je avonturen beleven
3 Justitie moet dit programma over drugs wel gevolgd hebben
4 Door wie zal de volgende editie worden gepresenteerd?
5 De kinderen hadden op school een lampion gemaakt
6 Met Angels scoorde Robbie een nummer 1- hit

Slide 7 - Slide

Antwoorden:
1 produceert = zww
2 ga = hww 
beleven = zww
3 moet = hww
gevolgd = zww
hebben = hww
4 zal = hww
worden = hww
gepresenteerd = zww
5 hadden = hww
gemaakt = zww
6 scoorde = zww

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Bekijk de volgende zinnen op blz.232:

Met de jongen ( bijv.bijzin die daar op dat bankje zit), heeft mijn zus verkering gehad.

Het alarm ( bijv.bijzin dat je op vrijwel elke wekker vindt), is een pieper of zoemer.

Hij is de politicus ( bijv.bijzin op wie ik ga stemmen).

Er is niets ( bijv.bijzin wat ik niet durf).



Slide 10 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
De zinnen 1 tot en met 4 bevatten elk een bijvoeglijke bijzin. Een bijvoeglijke bijzin begint vaak met een betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw). Zo’n betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een kern, een woord dat eerder genoemd is: het antecedent (in de voorbeeldzinnen onderstreept). 


De meest gebruikte betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wie en wat.

Let op: woorden als waar, waarmee, waarover, waarvan, … zijn geen betrekkelijke voornaamwoorden, maar bijwoorden.

Slide 11 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden


Zo gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord

Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden (zie zin 1), met dat naar het-woorden (zie zin 2).
Let op: Als je die/dat kunt vervangen door deze of dit, is die/dat geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord.

Slide 12 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Met het betrekkelijk voornaamwoord wat verwijs je naar:
een overtreffende trap na ‘het’, die niet gevolgd wordt door een zelfstandig naamwoord:

Het noorderlicht is het mooiste (bijv.bijzin wat ik ooit heb gezien).
maar: Jij bent de mooiste die ik ken.
woorden als alles, datgene, diegene, het enige, iets, niets, veel, weinig:
Alles (bijv.bijzin wat op de site staat), is uit voorraad leverbaar.
een hele zin of een deel van een zin:
Ridouan is een ijverige leerling, wat niet gezegd kan worden van Wesley.

Slide 13 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Met een voorzetsel + wie verwijs je naar een persoon: door wie, voor wie enzovoort (dus niet met waar+voorzetsel: waarover, waarvoor enzovoort).
 
Dus: Syenne, van wie ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili.

Niet: *Syenne, waarvan ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili.

(* betekent: ongrammaticaal)

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Oefening: wat zijn de betrekkelijke voornaamwoorden?
1: de jongen die daar staat
2: het meisje dat hij leuk vindt
3: de leerlingen die naar de stad gaan
4: het verlegen meisje dat ik zag
5: de wedstrijd die ik gewonnen heb
6: de leraar die van lezen houdt
7: de leuke meid die jij gisteren hebt gezien
8: het nieuwe jurkje dat ik heb gekocht
9: de leuke foto die ik heb gemaakt
10: het prachtige verhaal dat Sinterklaas vertelde

bron: Juf Melis

Slide 16 - Slide

Antwoorden
1: de jongen die daar staat
2: het meisje dat hij leuk vindt
3: de leerlingen die naar de stad gaan
4: het verlegen meisje dat ik zag
5: de wedstrijd die ik gewonnen heb
6: de leraar die van lezen houdt
7: de leuke meid die jij gisteren hebt gezien
8: het nieuwe jurkje dat ik heb gekocht
9: de leuke foto die ik heb gemaakt
10: het prachtige verhaal dat Sinterklaas vertelde

Slide 17 - Slide

Vul de betrekkelijke voornaamwoorden in.

1. Coen draagt altijd ouderwetse spijkerbroeken, die hem overigens prima staan.

Slide 18 - Open question

2. Toen Roelof wilde printen, was het papier, dat hij net had bijgevuld, alweer op.

betr.vnw=?

Slide 19 - Open question

3. In het krantje, dat vandaag verscheen, las ik over de uitbreiding van het station.

betr. vnw=?

Slide 20 - Open question

4. Mevrouw Daniels, die vorige week een ander huis kocht, is helemaal in haar nopjes met deze aankoop.

betr. vnw=?

Slide 21 - Open question

Vul het juiste betr. vnw in
5. ... je aan Iris vertelde, is toch niet het geheim ... ik jou toevertrouwde?

Slide 22 - Open question

Vul het betr. vnw in en waar het naar terugwijst

6. De luchtvaartmaatschappij heeft opnieuw haar prijzen verhoogd, ... niet werd gewaardeerd door de klanten ... al jaren vliegen met deze maatschappij.







Vul de juiste betr. vnw in:

2. De luchtvaartmaatschappij heeft opnieuw haar prijzen verhoogd, ..... niet werd gewaardeerd door de klanten ..... al jaren vliegen met deze maatschappij.


Slide 23 - Open question

Vul het betr. vnw in en waar het naar terugwijst :

7. De verkoop van het boek, ... gisteren uitkwam, loopt als een trein.

Slide 24 - Open question

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 25 - Slide

Aan de slag

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Gebruik de theorie van blz.212 bij het maken van de opdrachten. 

Maken:
Cursus 5 Grammatica woordsoorten
§14 blz. 232
opdr. 1 t/m 5

 opdr 2+ opdr.3 mag alleen met potlood in je werkboek
de rest maak je in je schrift!



Slide 28 - Slide

Wie vertelt mij wat jullie in deze les hebben geleerd?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Link

H2E-2022

Slide 31 - Slide

H2F

Slide 32 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden

Slide 33 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden

Slide 34 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden

Slide 35 - Slide