This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Welkom
Economie in mavo 4
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen deze les?
Herhalen leerdoelen vorige les
Uitleg 1.3 en je samenvatting aanvullen
Aan de slag
Slide 2 - Slide
Herhalen leerdoelen 1.2
Wat weet je nog van
hoe bedrijven proberen je meer te laten kopen
welke verschillende soorten reclame je kunt onderscheiden
dat bedrijven zich bij de verkoop op bepaalde groepen richten
wat voor merken er zijn
Slide 3 - Slide
A-merk
B-merk
Huismerk
Slide 4 - Drag question
Marketingmix
Prijsbeleid
Plaatsbeleid
Productbeleid
Promotiebeleid
presentatiebeleid
personeelsbeleid
De winkelier verkoopt ook sportrugzakken
De sportwinkel in het centrum
Een poster in een kledingwinkel
Een winkelier verkoopt sommige rugzakken met korting
De winkel ziet er netjes uit.
Alle producten staan overzichtelijk in de schappen
Alle werknemers van het bedrijf hebben dezelfde werkkleding aan. Dan zijn ze duidelijk herkenbaar voor de klanten
Slide 5 - Drag question
Hoe welvarend ben jij?
1.1 Kun je kopen wat je wilt?
1.2 Hoe word je beïnvloed?
1.3 Je inkomsten en uitgaven
1.4 Wordt alles duurder?
Slide 6 - Slide
Leerdoelen
1.3
Aan het einde van deze les weet je...
... welke conclusie(s) je uit een begroting kunt trekken
... welke verschillende soorten inkomen er zijn
... hoe je gezinsuitgaven in 3 groepen kunt verdelen
... hoe je een bedrag van week naar maand kunt omrekenen en andersom
...hoe je een reservering kunt berekenen
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Nibud
Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
Geeft voorlichting over verstandig budgetteren
Hulpmiddel hierbij is een begroting
Overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven
Jongeren => zakgeld
Slide 9 - Slide
Soorten inkomen
Arbeid
Bezit
Overdrachtsinkomen
Natura
Loon & Salaris
Winst
Huur & rente
Uitkering
Zakgeld
Heitje voor een karweitje
Slide 10 - Slide
Welke soorten inkomens kun je onderscheiden?
A
Inkomen uit werk, overdracht en overheid
B
Inkomen uit arbeid, zakgeld en uitkering
C
Inkomen uit arbeid, rente en overdracht
D
Inkomen uit arbeid, bezit en overdracht
Slide 11 - Quiz
Soorten uitgaven
Dagelijkse uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Slide 12 - Slide
Welke soort uitgave zijn schoonmaakmiddelen?
A
huishoudelijke uitgaven
B
persoonlijke uitgaven
C
vaste lasten
D
incidentele uitgaven
Slide 13 - Quiz
Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
Slide 14 - Quiz
Op welke soort uitgaven kan je het beste bezuinigen?
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven
Slide 15 - Quiz
Omrekenen van week naar maand en andersom
Weekbedrag = maandbedrag × 12 ÷ 52
Maandbedrag = weekbedrag × 52 ÷ 12
Dus nooit x 4 of ÷ 4
Slide 16 - Slide
Je kunt het goed zien bij het volgende voorbeeld. € 25 per week is geen € 100 per maand.
€ 25 x 52 = 1.300 : 12 = € 108,33
Slide 17 - Slide
Hoe rekenen we iets om van maanden naar weken? €80 per maand.
A
€80 : 4 = €
B
€80 x 12 : 52 = €
C
€80 : 5 = €
D
€80 : 12 = €
Slide 18 - Quiz
€15 per week is....per maand
A
€ 65
B
€ 60
C
€ 64,5
D
€ 180
Slide 19 - Quiz
€ 60 per maand, is .... per week
A
€ 13,95
B
€ 15
C
€ 14
D
€ 13,85
Slide 20 - Quiz
Geld opzij zetten (reserveren)
Betekenis
Geld opzijzetten (sparen) om hier later grote of onverwachte uitgaven mee te betalen.
Je reserveert vooral voor incidentele* uitgaven (vakantie, aanschaf duur apparaat).
*incidenteel: af en toe
Hoe?
bedrag dat je nodig hebt : aantal maanden = reservering per maand
Voorbeeld
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.
Hoeveel moet ze per maand reserveren?
€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reververen.
Slide 21 - Slide
Je wil over 10 maanden en auto kopen van 4750 euro. Hoeveel euro moet je per maand reserveren?
A
425
B
475
C
500
D
400
Slide 22 - Quiz
Een auto kost over 3 jaar € 2000. Je hebt al € 740 gespaard. Hoeveel moet je per maand reserveren om het eindbedrag te halen?
A
€ 20
B
€ 30
C
€ 35
D
€ 45,50
Slide 23 - Quiz
Je hebt een auto, aanschafwaarde € 37.500. Je rijdt er nog 5 jaren in. Daarna verkoop je deze auto voor € 10.000. Je wil dan een auto kopen voor € 20.000. Hoeveel moet je maandelijks reserveren
A
€ 119,05
B
€ 166,67
C
€ 333,34
D
€ 458,34
Slide 24 - Quiz
Bereken het overschot dan wel tekort op deze begroting.
Slide 25 - Open question
Nakijken 1.2
Een antwoord fout ?
Geen probleem gewoon even om uitleg vragen.
Van vragen stellen leer je !!!
Dan haal je straks een goed cijfer.
Daar doen we het tenslotte voor !
Slide 26 - Slide
Aan de slag
Maak de opdracht 1 tot en met 11
van paragraaf 1.3
Slide 27 - Slide
Heb je de lesdoelen behaald??
welke conclusie(s) je uit een begroting kunt trekken
welke verschillende soorten inkomen er zijn
hoe je gezinsuitgaven in 3 groepen kunt verdelen
hoe je een bedrag van week naar maand kunt omrekenen en andersom