This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
EHBO Test les 6
Slide 1 - Slide
Door een te snelle ademhaling kun je een laag CO2 gehalte hebben in je bloed (hyperventilatie). Welk kenmerk hoort hier NIET bij?
A
Hartkloppingen en
pijn op de borst
B
Piepende en
fluitende ademhaling
C
Benauwd gevoel en
licht in het hoofd
D
Tintelende lippen en
vingers
Slide 2 - Quiz
Bij een grote epileptische aanval bel je Wat doe je als EHBO-er nog meer terwijl je wacht op professionele hulp?
A
Je houdt het slachtoffer stevig vast
B
Je stopt iets tussen de tanden van het slachtoffer
C
Je houdt de armen van het slachtoffer vast
D
Je legt iets zachts onder het hoofd
Slide 3 - Quiz
Een collega van je komt onder stroom te staan. Hij kan niet meer loslaten. Het is veilig genoeg om te handelen. Wat doe je?
A
Je belt 112 en wacht totdat de brandweer er is
B
Je belt 112 en verbreekt daarna het contact met de stroombron
C
Je verbreekt het contact met de stroombron en belt daarna 112
D
Je verbreekt het contact met de stroombron en start daarna met reanimeren
Slide 4 - Quiz
Hoe reanimeer je een slachtoffer die cyanide heeft ingeslikt?
A
Je start met 30 borstcompressies en wisselt af met 2 beademingen
B
Je start met 15 borstcompressies en wisselt af met 2 beademingen
C
Je start met 5 beademingen
daarna 30 borstcompressies en 2 beademingen
D
Je geeft continue borstcompressies
Slide 5 - Quiz
Wat betekenen deze gevaarsymbolen?
A
Giftig - bijtend - acute gezondheidseffecten
B
lange termijn gezondheidsgevaar- bijtend - oxyderend
C
bijtend - giftig - acute gezondheidseffecten
D
lange termijn gezondheidsgevaar - giftig - ontplofbaar
Slide 6 - Quiz
Wat kan GEEN oorzaak zijn voor een epileptische aanval?
A
Borstletsel
B
Hersenletsel
C
Steken of beten
D
Hitteberoerte
Slide 7 - Quiz
Stelling 1: Bij een epileptische aanval moet je voorkomen dat het slachtoffer op de tong bijt. Stelling 2: Bij een 1e epileptische aanval adviseer je het slachtoffer om contact op te nemen met de huisarts
A
1 is juist
2 is onjuist
B
1 is onjuist
2 is juist
C
1 en 2 zijn onjuist
D
1 en 2 zijn juist
Slide 8 - Quiz
De huid van het slachtoffer voelt warm en droog aan. Slachtoffer heeft hoofdpijn en is misselijk. Dit zijn verschijnselen van:
A
Hersenvliesontsteking
B
Hittestuwing
C
Hersenletsel
D
Shock
Slide 9 - Quiz
Koortsstuipen komen voor bij kinderen tot 5 jaar en veroorzaken bijna nooit blijvende schade. Wat doe je bij een koortsstuip?
A
Je dekt het kind warm toe
B
Je laat het kind bewegen
C
Je houdt de bewegingen van het kind tegen
D
Je koelt het voorhoofd en belt 112
Slide 10 - Quiz
Als je denkt dat iemand hersenvliesontsteking heeft, bel je de huisartsenpost. Wat zijn kenmerken van hersenvliesontsteking?
A
Overgevoelig voor licht en geluid
B
Verlammings verschijnselen
C
Rode vlekjes, suf en verward
D
Rode kring op 1 plek
Slide 11 - Quiz
Een diabeet met een te laag suikergehalte help je door snel koolhydraatrijk eten of drinken (suikers) te geven. Wat doe je als die persoon suf wordt?
A
B
Je geeft meer suikers
C
Je zet de persoon in halfzit
D
Je geeft deze persoon een Paracetamol
Slide 12 - Quiz
Wat is een oorzaak voor een flauwte?
A
Lage bloeddruk
B
Schrikken
C
Bloedarmoede
D
Alle genoemde antwoorden
Slide 13 - Quiz
Wanneer bel je bij een flauwte altijd ?
A
Bij een slachtoffer op een festival
B
Bij een kind onder 6 jaar
C
Bij een sportwedstrijd
D
Flauwte door het zien van bloed
Slide 14 - Quiz
Met welke brandwonden ga je naar de huisarts? (Er is maar 1 juist antwoord mogelijk)
A
Je gaat altijd met een brandwond naar de huisarts
B
Oppervlakkige verbranding + grote gezwollen plek op de huid
C
Brandblaar van 1 cm + veel pijn
D
Verbranding op de vinger zonder blaren
Slide 15 - Quiz
Stelling: Bij bevriezing moet je de huid van het slachtoffer warm wrijven
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quiz
Vuiltje in het oog. Welk van deze slachtoffers moet naar de huisarts?
A
Het vuiltje zit in het gekleurde gedeelte van het oog
B
Het vuiltje zit in het witte gedeelte van het oog
C
Het vuiltje veroorzaakt veel traanvocht
D
Het vuiltje komt er met knipperen niet uit
Slide 17 - Quiz
Wanneer mag je een vuiltje in het oog verwijderen?
A
Vuiltje is niet groter dan 1 cm
B
Vuiltje zit op het witte gedeelte van het oog
C
Vuiltje zit op het gekleurde gedeelte van het oog
D
Geen van de antwoorden is juist
Slide 18 - Quiz
Wat doe je als er een insect in het oor is gekomen?
A
Je belt direct de huisarts
B
Je kan niks doen en moet wachten tot het insect eruit komt
C
Je druppelt lauw water in het oor
D
Je haalt het insect eruit met een pincet
Slide 19 - Quiz
Hoe behandel je een uitgeslagen tand?
A
In een zakje meenemen naar de arts
B
Bewaren in een schone doek
C
Bewaren in water
D
Terugplaatsen in de tandholte
Slide 20 - Quiz
Wanneer bel je de huisarts na een insectensteek?
A
Als het slachtoffer benauwd wordt
B
Als de plaats van de steek rood wordt
C
Als de pijn na 10 minuten niet over is
D
Als de gestoken plek opzwelt
Slide 21 - Quiz
De plek waarop een steek of beet plaats vindt is ook bepalend voor Eerste Hulp. Wanneer bel je altijd ?
A
Als het slachtoffer in de keel is gestoken
B
Als het slachtoffer niet alert is
C
Als het slachtoffer hevig benauwd is
D
Alle genoemde antwoorden zijn juist
Slide 22 - Quiz
Stelling 1: Een teek verwijder je met een pincet door deze omhoog uit de huid te trekken. Stelling 2: Na een beet van een teek zie je altijd een rode kring op de plek van de beet.
A
1 is juist
2 is onjuist
B
1 is onjuist
2 is juist
C
1 en 2 zijn onjuist
D
1 en 2 zijn juist
Slide 23 - Quiz
Wat is er anders bij de reanimatie van een onderkoelt slachtoffer?
A
De overlevingskans is groter
B
De overlevingskans is kleiner
C
De borstcompressies moeten sneller worden uitgevoerd
D
De AED kan niet gebruikt worden
Slide 24 - Quiz
Na een steek van een kwal of Pieterman behandel je de plek...
A
door deze te spoelen met koud water
B
door deze te spoelen met warm water
C
door over de beet heen te plassen
D
Alle genoemde antwoorden zijn juist
Slide 25 - Quiz
Een kind van 4 jaar is erg ziek, suf en ademt snel. Wat doe je?
A
Je belt de huisartsenpost
B
C
Je legt het kind neer in stabiele zijligging
D
Je geeft het kind iets te drinken
Slide 26 - Quiz
Een kind heeft een paar besjes gegeten. Hij wordt snel misselijk. Mag je hem over laten geven?
A
Ja
B
Nee
Slide 27 - Quiz
Welk kenmerk heeft een ernstig onderkoeld persoon?
Er is iemand uit een wak gered. Deze persoon wordt in een reddingsdeken gewikkeld. Welke kleur zit aan de buitenkant van het slachtoffer?
A
goud
B
zilver
Slide 29 - Quiz
Vanaf welke lichaamstemperatuur spreken we van een hitteberoerte?
A
hoger dan 40,5
B
hoger dan 42,5
C
hoger dan 39,5
D
hoger dan 38,5
Slide 30 - Quiz
Welke van de onderstaande 3 toestanden is de meest ernstige vorm van oververhitting?
A
Hitteberoerte
B
Hittestuwing
C
Hittekramp
Slide 31 - Quiz
Wat gebruik je bij het verbinden van een hoofdwond?
A
Pleister
B
Gaasje + zwachtel
C
Watten
D
Snelverband
Slide 32 - Quiz
Slangenbeet: Waarom is het handig een foto van de slang te maken?
A
De arts weet waar deze slang te vinden is
B
Zodat mensen de slang kunnen opzoeken
C
De arts weet om welke slangensoort het gaat
Slide 33 - Quiz
Hoe verwijder je de haartjes van de processierups uit de huid?
A
Je verwijdert de haartjes niet
B
spoelen met warm water en eraf wrijven
C
spoelen met koud water en eraf wrijven
D
Met ducktape of plakband
Slide 34 - Quiz
Een kleuter ligt bewusteloos op de grond. Naast de kleuter ligt een geopende fles chloor. Wat doe je NIET?
A
Je belt de huisartsenpost
B
Je controleert de ademhaling
C
Je start met beademen
D
Je legt de kleuter in stabiele zijligging
Slide 35 - Quiz
Iemand is in contact gekomen met een berenklauw. Na behandeling ontstaan er blaren. Wat doe je?
A
Huisartsenpost bellen
B
Slide 36 - Quiz
Door welk insect wordt de ziekte van Lyme overgedragen?
A
Muggen en vliegen
B
Teken
C
Spinnen
D
Krokodillen
Slide 37 - Quiz
In welke houding zet of leg je iemand die verminderd bewust is?
A
Halfzit
B
Zittend op een stoel
C
Stabiele zijligging
D
Slachtoffer kiest zelf
Slide 38 - Quiz
Jij benadert een persoon. Deze persoon voelt zich niet goed. Je stelt vragen en ontdekt dat deze persoon achteruit gaat. Hieronder zie je van A naar D hoe deze persoon achteruit gaat. Bij welke toestand ga voor het eerst bellen?