De kraak wordt, met zijn vangarmen meegerekend, tot wel 3 m lang. De acht armen hebben allemaal twee rijen zuigmappen. De kraak kruipt of loopt met houterige passen op de zeebodem en jaagt op kreeften, schelpen en vissen. Zijn prooi pakt hij bliksemsnel en verlamt of doodt die met gif uit zijn speekselklieren. De jager leeft op rotsachtige kusten in spleten en holen. Zijn kleur past hij aan de ondergrond aan ter camouflage.