Present Simple

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

1 THV

Wat is in deze zin het werkwoord?

Jane walks to school.

1. Jane
2. walks
3. to
4. school

En in deze zin?

My friends and I walk to school.

1. My friends and I
2. walk
3. to
4. school

Wat was het verschil tussen het werkwoord in zin 1 en zin 2?

Wat geef je aan met de
Present Simple?

1. Gewoonten
2. Feiten
3. Dingen die regelmatig gebeuren
4. Alle antwoorden zijn goed.

WELK ANTWOORD IS JUIST?
We often ___ about our holiday.

1. talk
2. talks

WELK ANTWOORD IS JUIST?
I never ___ this dress to school.

1. wear
2. wears

WELK ANTWOORD IS JUIST?

Jane ___ to school every day.

1. cycle
2. cycles

WELK ANTWOORD IS JUIST?

The baby ___ all day long.

1. crys
2. cries

We hebben nu bevestigende zinnen gezien. Maar hoe zit dat met vragende en ontkennende zinnen?

Questions

Regel: Je begint een zin met do of does en je gebruikt het het hele werkwoord.

Do they go to school?

Does she work at the supermarket?

Wanneer gebruik je Do en wanneer gebruik je Does?
Schrijf je antwoord als volgt:
do =
does =

Negations

In ontkennende zinnen voeg je don't of doesn't toe voor het werkwoord, ook gebruik je hier weer het hele werkwoord.

We don't like action films.

He doesn't play football every day.

Wanneer gebruik je don't en wanneer gebruik je doesn't?
Schrijf je antwoord als volgt:
don't =
doesn't =

Let op!

Bij de werkwoorden to be en to have got gelden er andere regels. Hou hier rekening mee. Deze twee werkwoorden hebben we al uitgebreid behandeld!

Hoe maak je de vormen van to be ontkennend? Schrijf alle vormen op die je nog kent!

To be 

ontkennend: am not, is not (isn't), are not (aren't)

vragend: vorm van to be vooraan de zin

To have got

To have got:

Ontkennend: have not got (haven't got),  has not got (hasn't got)

Vragend: have of has vooraan de zin, got blijft staan.

Alleen have/has:

Ontkennend: don't have; doesn't have

Vragend: Do ... have; Does ... have

She ______ (not - have got) blond hair.

1. haven't got
2. doesn't have
3. doesn't has
4. hasn't got

________ (you -watch) TV every day?

1. Do you watch
2. Does you watch
3. Watches you
4. Watch you

Maak de volgende zin vragend:
He plays the guitar.

_______ (she - to be) a nice girl?

1. Be she
2. Are she
3. Does she be
4. Is she

They _________ (not - eat) lunch every day.

1. don't eat
2. eat not
3. doesn't eat
4. aren't eating

_________ (you - run) at the gym every Tuesday?

1. Does you run
2. Do you run
3. Run you
4. Did you run

Maak de volgende zin ontkennend:
She swims in the pool.

Maak de volgende zin vragend:
That tree looks 100 years old.

Ik weet wanneer ik de present simple moet gebruiken.

010

Ik weet hoe ik de present simple moet maken.

010