4gl/k4 - Grammar 2 - Questions & Negative Questions

Today:

Making (negative) questions



Goal: Aan het eind van de les kun je Engelse vraagzinnen en ontkennende vraagzinnen maken en toepassen.
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Today:

Making (negative) questions



Goal: Aan het eind van de les kun je Engelse vraagzinnen en ontkennende vraagzinnen maken en toepassen.

Slide 1 - Slide


Wat is een ontkennende vraag?

Wat is een normale vraag?

Slide 2 - Slide

Wat is een ontkennende vraag?



Je gebruikt ontkennende vragen vaak om te vragen om bevestiging of om ergernis of ongeloof uit te drukken.


Voorbeeld: Isn't he the most annoying person you've ever met?

Slide 3 - Slide

Ontkennende vragen

Slide 4 - Slide

Stappenplan
Hoe maak je een vraag?

Hoe maak je een ontkenning?

Hoe maak je een ontkennende vraag?

Slide 5 - Slide

Maak vragend:
My parents are the best.
A
My parents are the best?
B
Are my parents the best?
C
Do my parents are the best?
D
Does my parents are the best?

Slide 6 - Quiz

Maak vragend:
He has a new pair of shoes.
A
Has he a new pair of shoes?
B
Has he got a new pair of shoes?
C
Does he have a new pair of shoes?
D
Do he has a new pair of shoes?

Slide 7 - Quiz

Maak vragend:
I have ten pairs of socks
A
Have I ten pairs of socks?
B
Do I have ten pairs of socks?
C
Does I have ten pairs of socks?
D
Have I got ten pairs of socks?

Slide 8 - Quiz

Maak vragend:
He supports Ajax.
A
Do he support Ajax?
B
Does he support Ajax?
C
Do he supports Ajax?
D
Does he supports Ajax?

Slide 9 - Quiz

Maak vragend:
Jeremy plays football after school.
A
Do Jeremy plays football after school?
B
Does Jeremy plays football after school?
C
Do Jeremy play football after school?
D
Does Jeremy play football after school??

Slide 10 - Quiz

Maak vragend:
I like trains.
A
Do I like trains?
B
Does I like trains?
C
Like I trains?
D
Do I likes trains?

Slide 11 - Quiz

Maak vragend:
They do their homework on Tuesday.
A
Do they do their homework on Tuesday?
B
Does they do their homework on Tuesday?
C
Do they does their homework on Tuesday?
D
Does they do their homework on Tuesday?

Slide 12 - Quiz

Questions & negative questions
- Je kunt vraagzinnen maken met hulpwerkwoorden als ze in de zin staan:
     *  Vorm van to be ( am/is/are/was/were )
     *  Vorm van to have/has got
     *   Hulpwerkwoord   (can /could /will/ should /may /might /must)
--> verplaats dit ww naar het begin van de zin

- Bij zinnen zonder hulp werkwoord gebruik je Do / Does / Did
-  Let op: na een vorm van to do, komt altijd het hele werkwoord!
    Dus een -s of -ed valt altijd weg. 

Slide 13 - Slide

Voorbeeld met hulpww

Slide 14 - Slide

Voorbeeld met eigen hulp ww to do

Slide 15 - Slide

Maak vragend:
The teachers talk a lot.

Slide 16 - Open question

Ontkenningen
-> I, you, we, they - je gebruikt do + not = don't
-> SHIT regel (she, he, it) - je gebruikt does + not = doesn't
-> Did is voor de verleden tijd en wordt did +not = didn't

-> Bij de vormen van to be / to have got / hulp werkwoord
      zet je not hierachter.

Slide 17 - Slide

Negative Questions
- Vorm je op dezelfde manier: 
            - He isn't very nice.             > Isn't he very nice? 
            - I wasn't happy.                   > Wasn't I happy? 
            - She can't sing.                   > Can't she sing? 

            - I don't like rain.                  > Don't I like rain? 
            - He doesn't play guitar.   > Doesn't he play guitar? 

Slide 18 - Slide

Maak vragend:
My sister plays football.

Slide 19 - Open question

Maak vragend:
He wrote this song for his girlfriend.

Slide 20 - Open question

Maak een ontkennende vraag:
The dog leaped over the fence.

Slide 21 - Open question

Maak een ontkennende vraag:
She is shopping.

Slide 22 - Open question

Maak ontkennende vraag:
You are class 3.

Slide 23 - Open question

Maak een ontkennende vraag:
They found English very hard.

Slide 24 - Open question

Maak een ontkennende vraag:
They find English very hard.

Slide 25 - Open question

Grammar: Questions
- Bij vraagzinnen werk je ook met de vorm van to be / to have / 
   het hulpwerkwoord dat al in de zin staat. 
- Deze haal je naar voren:
         - She was cycling to school.     > Was she cycling to school? 
         - I have (got) a new bike.             > Have you (got) a new bike?
         - He will call you tonight.            > Will he call you tonight?

Slide 26 - Slide

Geen to be / to have / hulpwerkwoord?
- Ook dan gebruik je weer een vorm van to do (do/does/did). Je maakt dan je eigen hulpwerkwoord:
           - I play piano every day.            > Do I play piano every day? 
           - She goes to school at 8.        > Does she go to school at 8?
           - He walked home.                      > Did he walk home? 

- Let op: ook hier krijg je na de vorm van to do weer het hele
   werkwoord. Dus een -s of -ed valt weg. 


Slide 27 - Slide

Negative Questions
- Vorm je op dezelfde manier: 
            - He isn't very nice.             > Isn't he very nice? 
            - I wasn't happy.                   > Wasn't I happy? 
            - She can't sing.                   > Can't she sing? 

            - I don't like rain.                  > Don't I like rain? 
            - He doesn't play guitar.   > Doesn't he play guitar? 

Slide 28 - Slide