Samenstellingen

Nederlands
Leerjaar 1
Periode 3
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands
Leerjaar 1
Periode 3

Slide 1 - Slide

Trema of geen trema?
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd

Slide 2 - Quiz

Trema of geen trema?
A
gekopïeerd
B
gekopieerd

Slide 3 - Quiz

Trema
Wanneer gebruik je een trema?
A
Vacuum
B
Vacuüm

Slide 4 - Quiz

Trema of geen trema?
A
financien
B
financiën

Slide 5 - Quiz

Ik ........................... hier veel aandacht aan.
A
besteed
B
besteedt

Slide 6 - Quiz

Wie heeft de rekening........?
A
betaalt
B
betaald

Slide 7 - Quiz

In welke tijd staan de zinnen?

1. Ik heb lekker geslapen.

2. De kinderen moeten weer naar school.

3. Hij dacht aan vorige zomer.

4. De man wilde naar huis gaan.
Voltooide tijd
verleden tijd
verleden tijd
tegenwoordige tijd

Slide 8 - Drag question

Hoe zat het ook alweer met sterke/zwakke werkwoorden? 
Zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden
In de verleden tijd blijft de klank hetzelfde.
In de verleden tijd verandert de klank.

Slide 9 - Drag question

andere-klankwerkwoorden
zelfde-klankwerkwoorden
Tip
Zelfde-klankwerkwoorden zijn woorden die in de verleden tijd dezelfde klank houden (zwak). 
Andere-klankwerkwoorden zijn woorden die in de verleden tijd een andere klank krijgen (sterk).
rijden
fluiten
huilen
praten
vinden
verven
lopen
zitten
zuchten
wandelen
glijden
kiezen

Slide 10 - Drag question

Samenstellingen

Slide 11 - Slide

Samenstellingen 
  • Bestaan uit 2 of meer losse woorden die samen één woord vormen. 
  • Schrijf je aan elkaar om te laten zien dat ze bij elkaar horen. 
  • 2 zelfstandige naamwoorden kunnen een zelfstandig naamwoord vormen. Een zelfstandig naamwoord en een werkwoord niet. 
  • Let op voor klinkerbotsing/verkeerde uitspraak!

Slide 12 - Slide

Samenstellingen met een tussenklank-s
Je schrijft de tussenklank-s als je die hoort in de samenstelling.
Dorp + gek = dorpsgek
Dorp + straat = dorpsstraat
Maar niet: dropsveter 

Slide 13 - Slide

Tussenletter in samenstellingen

Slide 14 - Slide

Samenstellingen
Je krijgt de tussen-n ook niet als:
  • Het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft (snottebel, rijstevlaai)
  • Het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets waar maar 1 van is (zonnebril, maneschijn)

Slide 15 - Slide

Samenstellingen Samengevat

Slide 16 - Slide

Nog een keer: samenstelling
Een samenstelling is een woord waarin twee of meer woorden zijn samengeplakt. Schrijf samenstellingen altijd aan elkaar.

! De spellingscorrectie van Word herkent niet al deze woorden! Je kunt dus zelf samenstellingen maken

Slide 17 - Slide

Welke samenstellingen zijn goed?
A
Groentenwinkel, berensterk
B
Groentewinkel, beresterk
C
Groentenwinkel, beresterk
D
Groentewinkel, berensterk

Slide 18 - Quiz

Maak van onderstaande woorden een juiste samenstelling.


koffie apparaat
A
koffie apparaat
B
koffie-apparaat
C
koffieapparaat

Slide 19 - Quiz

Maak van onderstaande woorden een juiste samenstelling.

politie uniform
A
politieuniform
B
politie-uniform
C
politie uniform

Slide 20 - Quiz

Welke samenstelling klopt?
A
apentrots
B
apetrots
C
secondenwijzer
D
secondeswijzer

Slide 21 - Quiz

Hoe maak je de samenstelling:
beer + gezellig
A
berengezellig
B
beregezellig
C
beergezellig
D
beregezellie

Slide 22 - Quiz

Welke samenstelling is goed gespeld?
A
zonnenbril
B
beukennootje
C
ladenkast
D
roggenbrood

Slide 23 - Quiz

Welk woord is geen samenstelling ?
A
zwemles
B
zwempak
C
zwemmendeman
D
zwembad

Slide 24 - Quiz

Wat is de goede samenstelling:
hond ... hok
A
hondehok
B
hondenhok

Slide 25 - Quiz

Aan de slag
Studiemeter -> Taalverzorging -> spelling -> aaneenschrijven en tussenklanken -> ALLE oefeningen

Slide 26 - Slide