Woordsoorten jaar 2 basis

Woordsoorten jaar 2 basis
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woordsoorten jaar 2 basis

Slide 1 - Slide

10 min lezen
Herhaling woordsoorten
Maken opdrachten

Slide 2 - Slide

Woordsoorten

Slide 3 - Slide

Wat is een lidwoord?
A
Mensen, dieren, dingen, platen
B
De, het, een
C
1, 2, 3, 4
D
Mensen

Slide 4 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord:

knap, slim, grappig, stevig, dromerig

Slide 5 - Slide

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
Wij stuurden mooie bloemen naar oma.
A
Wij
B
Oma
C
Bloemen
D
Mooie

Slide 6 - Quiz

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
Mijn zoon brengt mijn zieke man elke dag een bezoekje.
A
Mijn zoon
B
elke dag
C
Brengt
D
zieke

Slide 7 - Quiz

Zij schonken het museum mooie werken van Picasso.
A
Schonken
B
Het
C
Het museum
D
Mooie

Slide 8 - Quiz

Zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren, dingen, planten
Meestal kan je er een lidwoord voor zetten: de lucht
Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden: Karin, Disney, Zone, College, Enschede, Overijssel

Slide 9 - Slide

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
Karin ging naar school.
A
Karin, school
B
Naar
C
Ging
D
De

Slide 10 - Quiz

Is het woord een zelfstandig naamwoord?
Bovendien
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Is het woord een zelfstandig naamwoord?
Formulier


A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Is het woord een zelfstandig naamwoord?
Gebruikelijk
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Is het woord een zelfstandig naamwoord?
Kwartaal
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

Is het woord een zelfstandig naamwoord?
Ontmoeting
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

Is het woord een zelfstandig naamwoord?
Dictee
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quiz

Is het woord een zelfstandig naamwoord?
Schutting
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Spelling jaar 2 basis

Slide 18 - Slide

Persoonsvorm in de verleden tijd - sterk werkwoord
Er zijn sterke en zwakke werkwoorden.

Bij een sterk werkwoord verandert de klank als je de pv in de verleden tijd zet. Je schrijft de verleden tijd zoals je hem hoort.
- De orkaan komt aan land boven Florida
- De orkaan kwam aan land boven Florida

Slide 19 - Slide

Persoonsvorm in de verleden tijd - sterk werkwoord

Twijfel je tussen een -d of een -t? Maak het woord langer.
- De orkaan heeft een enorme kracht.
- De orkaan had een enorme kracht.
- De orkanen hadden een enorme kracht.

Slide 20 - Slide

Persoonsvorm in de verleden tijd - zwak werkwoord

Bij een zwak werkwoord verandert de klank niet als je de pv in de verleden tijd zet. Je schrijft -te(n) of de(n) achter de ik-vorm.
- Ik woon in Florida
- Ik woonde in Florida
- Mijn vrienden praten over het gevaar.
- Mijn vrienden praatten over het gevaar.

Slide 21 - Slide

Persoonsvorm in de verleden tijd - zwak werkwoord
Eindigt de ik-vorm op een -t of -d? Dan komt daar óók -te(n) of de(n) achter.
- Ik vluchtte de kelder in
- De orkaan verwoestte tientallen huizen
- Vijf huizen brandden door kortsluiting af

Slide 22 - Slide

Opdrachten maken
Maak opdracht 2 en 3 blz 131

timer
7:00

Slide 23 - Slide

Meervoud op iën,ieën, en eën
Sommige zelfstandig naamwoorden eindigen op -ie of ee.
Voor het meervoud gebruik je dan een trema: dat zijn twee puntjes op een letter. Het trema is nodig voor de juiste uitspraak.

Slide 24 - Slide

Meervoud op iën,ieën, en eën
Wanneer
Voorbeeld
Meervoud op -iën
Als de klemtoon niet op de laatste lettergreep valt
olie - oliën
bacterie - bacteriën
Meervoud op -ieën
Als de klemtoon op de laatste lettergreep valt
therapie - therapieën
calorie - calorieën
Meervoud op -eën
Als een woord in het enkelvoud op -ee eindigt
zee - zeeën
idee - ideeën

Slide 25 - Slide

Opdrachten maken
Maak opdracht 7

timer
5:00

Slide 26 - Slide

Spelling spel
In groepjes spellen.

Slide 27 - Slide