V3 week 12: § 4.4 vervolg

• Scheikunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

V3, online les, week 12

§ 4.4

Rekenen aan reacties

Bespreken § 4.4

vraag 1 tm 4

Hou je schrift en antwoorden bij de hand

20 seconden per vraag om antwoord te geven

Vraag 1. Ontleding 10 gram suiker. Hoeveel gram ontledingsproducten ontstaat er?

1. 10 g
2. meer dan 10 g
3. minder dan 10 g
4. vraag kan niet beantwoord worden

Geef hier je eindantwoord van vraag 2 met 1 decimaal, bijvoorbeeld: 12,5 g

Uitwerkingen vraag 2

reactie	koolstof + C +	zuurstof → O 2 →	koolstofdioxide CO 2
massa-verhouding	3	8
gegeven & gevraagd (x)	20 g	x
berekening	x = 20g·8/3	x = 53,3 g

Antwoord vraag 3 en 4

1. vr 3: 7,5 g vr 4: 55,0g
2. vr 3: 20 g vr 4: 55,0 g
3. vr 3: 7,5 g vr 4: 40,0 g
4. Mijn antwoorden staan hier niet bij

Uitwerkingen vraag 3

reactie	koolstof + C +	zuurstof → O 2 →	koolstofdioxide CO 2
massa-verhouding	3	8
gegeven & gevraagd (x)	x	20 g
berekening	x = 7,5 g	x = 20g·3/8

Uitwerkingen vraag 4

reactie	koolstof + C +	zuurstof → O 2 →	koolstofdioxide CO 2
massa-verhouding	3	8	=3+8= 11
gegeven & gevraagd (x)	15 g	y	x
berekening of	x = 15g·11/3 y=15g·8/3	y = 40,0	x= 55,0 g x=15+40,0

Stappenplan: Rekenen aan Reacties

1. Reactieschema of reactievergelijking
2. Massaverhouding
3. Gegeven & gevraagd (x)
4. Berekening
5. Conclusie: Eindantwoord, controle, eenheid

IJzer en zuurstof reageren in de verhouding 7:2. We verbranden 5,0 gram ijzer hoeveel gram zuurstof is nodig. En hoeveel gram ijzeroxide ontstaat er?

reactie	ijzer + 2 Fe +	zuurstof → O 2 →	ijzeroxide 2 FeO
massa-verhouding	7	2	9 =7+2
gegeven & gevraagd (x)	5 g	x	y
berekening of	x = 5g·2/7	x = 1,4 g	y=5g·9/7= 6,4 g y=5+1,4=6,4 g

Antw.: voor de verbranding van 5,0 gram ijzer is er 1,4 gram zuurstof nodig. Er ontstaat 6,4 gram ijzeroxide

Maken (5 minuten)

Vraag 5, 6

Vraag 7: 

horizontale x-as: massa zuurstof

verticale y-as: massa na de reactie

Klaar: steek je digitale hand op in Teams

reactie	ijzer + 2 Fe +	zuurstof → O 2 →	ijzeroxide 2 FeO
massa-verhouding	7	2	9 =7+2
gegeven & gevraagd (x)	x	y	100 g
berekening	x = 77,8 g 100g·7/9	y = 22,2 g 100g·2/9

Antw.: voor de vorming van 100 g ijzeroxide is er 77,8 g ijzer en 22,2 g zuurstof nodig.

Vraag 8: in welke massaverhouding reageren zink en zuurstof

1. Zn:O2 = 10 : 2
2. Zn:O2 = 5 : 1
3. Zn:O2 = 4 : 1

massaverhouding H2 : O2 = 1 : 8
Er wordt 2,0 g waterstof gemengd met 8,0 g zuurstof. Welke uitspraak is ONJUIST?
Na de reactie is...

1. ... er nog waterstof over
2. ... alle zuurstof op
3. ... er water gevormd en nog zuurstof over
4. ... er water gevormd en nog waterstof over

Overmaat: er is meer van een stof dan we nodig hebben. Er is teveel, er is over.

Ondermaat: er is tekort van een stof om alles te laten reageren. er is te weinig.

Stoffen worden niet in de juiste massaverhouding gemengd.

Welke is in
overmaat ?

1. S
2. O2

C en O2 reageren in een massaverhouding van 3 : 8. 25 gram zuurstof en 20 gram koolstof worden met elkaar gemengd.

a) Bereken hoeveel gram koolstof kan reageren met 25 gram zuurstof. Hebben we zoveel koolstof?

b) Bereken hoeveel gram zuurstof kan reageren met 20 gram koolstof. Hebben we zoveel zuurstof?

c)  Welke stof is er in overmaat aanwezig? 

d) Bereken hoeveel er van deze stof in overmaat is?

e) Bereken hoeveel gram koolstofdioxide er ontstaat wanneer deze 25 gram zuurstof en 20 gram koolstof gemengd worden.

reactie	koolstof + C +	zuurstof → O 2 →	koolstofdioxide CO 2
massa-verhouding	3	8
gegeven & gevraagd (x)	x	25 g
berekening	x = 9,4 g	x = 25g·3/8

Antw.: Voor 25 g zuurstof is 9,4 g koolstof nodig. We hebben meer koolstof aanwezig (20 g)

reactie	koolstof + C +	zuurstof → O 2 →	koolstofdioxide CO 2
massa-verhouding	3	8
gegeven & gevraagd (x)	20 g	x
berekening	x = 20g·8/3	x = 53,3 g

Antw.: Voor 20 g koolstof is 53,3 g zuurstof nodig. Dit is niet aanwezig, we hebben maar 25 g zuurstof.

c) Welke stof is er in overmaat aanwezig?

d) Bereken hoeveel er van deze stof in overmaat is?

a) Voor 25 g zuurstof is 9,4 g koolstof nodig. We hebben meer koolstof aanwezig (20 g) → koolstof is in overmaat aanwezig

b) Voor 20 g koolstof is 53,3 g zuurstof nodig. Dit is niet aanwezig, we hebben maar 25 g zuurstof. → zuurstof is in ondermaat aanwezig

Overmaat: 20 g - 9,4 g = 10,6 g koolstof blijft over

reactie	koolstof + C +	zuurstof → O 2 →	koolstofdioxide CO 2
massa-verhouding	3	8	11 =3+8
gegeven & gevraagd (x)	x	25 g	y
berekening	x = 9,4 g = 25g·3/8		y=25·11/8= 34,4 g y=25+9,4= 34,4 g

Antw.: Wanner 20 g C en 25 g O2 worden gemengd. Ontstaat er 34,4 g CO2 en blijft er nog 10,6 g C over.

HW § 4.4

maken vraag 9, 16, 17, 18 & 19

foto inleveren in Teams