Grammar Review - Ch 1, Book 2

Chapter 1, Book 2
GRAMMAR REVIEW
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Chapter 1, Book 2
GRAMMAR REVIEW

Slide 1 - Slide

Past Simple
VRAGEN EN ONTKENNINGEN

Slide 2 - Slide

Als je iets vraagt over dingen die in het verleden gebeurd zijn, begin je de vraag vaak met...?

Slide 3 - Open question

Je kunt ook een vragen voornaamwoord vóór Did zetten. Welke (7) vragende vnw ken je?

Slide 4 - Mind map

Vul in: She talked to him.
Why did she _____ to him?

Slide 5 - Open question

In het kort:
1. De meeste vraagzinnen in de VT beginnen met Did

2. Je kunt voor Did ook een vragen voornaamwoord zetten.
> What, where, when, why, who, which en how.

3. Na did staat het ww niet meer in de VT. (Nooit 2x vt in de zin).
> She talked to him.   ->  Did she talk to him?

Slide 6 - Slide

Maak van de volgende zin een vraagzin:
They loved ice cream.

Slide 7 - Open question

Maak van de volgende zin een vraagzin:
Jane married Tarzan.

Slide 8 - Open question

Maak van de volgende zin een vraagzin:
The doctor asked a question.

Slide 9 - Open question

Let op:
Je kunt een vraagzin in de VT ook beginnen met een hulp ww:

Was she the best football player?
Were they happy?
Could you drive after the accident?
Would she talk to him?

Slide 10 - Slide

Maak de volgende zin ontkennend:
My parents bought a house.

Slide 11 - Open question

Maak de volgende zin ontkennend:
They went to school.

Slide 12 - Open question

Roy had an accident.

Slide 13 - Open question

Saying the date

Slide 14 - Slide

Hoe spreek je jouw geboortedatum uit in het Engels? (dag-maand-jaar)

Slide 15 - Mind map

Hoe zeg je de datum van vandaag in het Engels?
dag-maand-jaar

Slide 16 - Open question

Op welke dag halen mensen grappen uit bij elkaar?

Slide 17 - Open question

Wanneer is Saint Nicholas jarig?

Slide 18 - Open question

In het kort:
Voor het uitspreken van de datum moet je twee dingen kennen:

1. Alle maanden in het Engels (met een hoofdletter!)
January, February, March, April, May, June, July, August, September, October, November, December. 
2. Rangtelwoorden
first, second, third, fourth, fifth, - twenty-sixth, - twenty-ninth. 


Slide 19 - Slide

Je mag de volgorde van de dag en maand ook omdraaien:

4 juli wordt dan:
the fourth of July
July the fourth 

Slide 20 - Slide