Wederkerend voornaamwoord
Het onderwerp keert terug:
Ik (ow) schaam (pv) me (wed. vnw)
Hij (ow) schaamt (pv) zich (wed. vnw)
Wij (ow) schamen (pv) ons (wed. vnw)
Het onderwerp verandert en het wederkerend voornaamwoord verandert mee.
Ik (ow) was me(zelf) (wed. vnw) . Hij (ow) scheert zich(zelf) (wed. vnw)