This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Ga rustig op je plek zitten.
Spullen op tafel.
Zet je tas op de grond.
Pak je leesboek en ga 5 minuten stil lezen.
timer
5:00
Slide 1 - Slide
Aan het eind van deze les....
.... kun je het zinsdeel voorzetselvoorwerp benoemen
.... en weet je het verschil met de bijwoordelijke bepaling
Slide 2 - Slide
Voorzetselvoorwerp
Een voorzetselvoorwerp begint met een voorzetsel;
Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden of bijvoeglijk naamwoorden met een vast voorzetsel (luisteren naar, rekenen op, geven om, dol zijn op);
Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.
Voorbeelden
Ik ben niet tevreden met dit resultaat. --> tevreden zijn met
Bianca houdt al meer dan tien jaar van Kevin. --> houden van
Slide 3 - Slide
Is het zinsdeel een VZV of BWB?
-> figuurlijke betekenis, dan is het een voorzetselvoorwerp
-> letterlijke betekenis, dan is het een bijwoordelijke bepaling
1. Ik / reken / op lekker weer.
2. Ik / reken / die som / uit / op mijn rekenmachine.
3. Ik / wacht / op de trein.
4. Ik / wacht / op het perron.
Slide 4 - Slide
Uitleg:vzv
Kijk mee naar het filmpje met uitleg.
Aan het eind volgen een paar vragen, let dus goed op.