Herhaling quiz DNA

Herhaling
1 / 21
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling

Slide 1 - Slide

Waar vindt translatie plaats?
A
Golgi systeem
B
Lysosomen
C
Ribosomen
D
Mitochondriën

Slide 2 - Quiz

Wat brengt aminozuren naar de ribosomen?
A
mRNA
B
rRNA
C
tRNA

Slide 3 - Quiz

In de afbeelding hiernaast zie je een tRNA-molecuul.

Een tRNA bindt aan een stukje van een mRNA molecuul.

Welke code is afgelezen op het DNA om dit stukje mRNA te maken?
A
GAA
B
CTT
C
AAG
D
CUU

Slide 4 - Quiz

In de afbeelding hiernaast zie je een tRNA-molecuul. Welk aminozuur bind aan dit tRNA?
A
Lysine
B
Glutaminezuur
C
Leucine
D
Fenylalanine

Slide 5 - Quiz


Transcriptie
Een DNA-fragment dat is geïsoleerd uit een Coli-bacterie heeft de volgende volgorde:

    5' – GTAGCCTACCCATAGG – 3' (coderende streng)

Vanaf de template- of matrijsstreng wordt mRNA gemaakt.
Welke basenvolgorde heeft dit mRNA?

A
3' --CAUCGGAUGGGUAUCC-- 5'
B
5' --GUAGCCUACCCAUAGG-- 3'
C
5' --GGAUACCCAUCCGAUG-- 3'
D
5' --CACAGAUACCCAGAUG-- 3'

Slide 6 - Quiz


Translatie
Een RNA-fragment dat is geïsoleerd uit een Coli-bacterie heeft de volgende volgorde:

    5' – AAGCCUGAAUCCAGG – 3'

Hoe ziet de aminozuurketen eruit van een peptide dat met dit mRNA wordt gesynthetiseerd, te beginnen vanaf de 5'-kant?


A
Gly-Tyr-Pro-Ala-Asp
B
His-Arg-Met-Gly-Ile
C
Lys-Pro-Glu-Ser-Arg
D
His-Arg-Tyr-Pro-Ala

Slide 7 - Quiz


Translatie
Een RNA-fragment dat is geïsoleerd uit een Coli-bacterie heeft de volgende volgorde:

    5' – AAGGCCCCAUCCAGG – 3'

Als tRNAAla het ribosoom loslaat, welk tRNA is dan het volgende dat zich aan het ribosoom bindt?

A
tRNATyr
B
tRNAPro
C
tRNAVal
D
tRNAArg

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Link


Eiwitsynthese
Er worden drie beweringen gedaan over eiwitsynthese.
    1. Eiwitsynthese vindt alleen plaats in ribosomen die gebonden zijn aan het endoplasmatisch reticulum.
    2. tRNA moleculen vervoeren aminozuren naar de ribosomen.
    3. Een codon kan coderen voor meer dan één aminozuur.

Zet de nummers 1 t/m 3 onder elkaar. Geef daar achter aan of de uitspraak wel of niet juist is.

Slide 10 - Open question


Een mutatie in een regulatorgen
Door een mutatie in een regulatorgen van een bacterie verandert de structuur van het repressor-eiwit.

Leg uit wat het gevolg hiervan is voor de genexpressie van deze bacterie.

Slide 11 - Open question


Onderzoek aan jonge muizen
Een groep jonge muizen uit een ingeteelde stam werd gesplitst in twee subgroepen. Groep A bleef bij de eigen moeder, waar de jonge muisjes goed werden verzorgd. Groep B werd bij moeders geplaatst die weinig tot geen verzorgingsgedrag vertoonden.
Na enige tijd bleek bij de muisjes van groep B het aantal receptoreiwitten voor het stresshormoon cortisol veel hoger dan bij de muisjes van groep A.

Welke verandering verklaart dit verschil?

A
een verandering door kunstmatige selectie
B
een verandering door mutatie in een gen
C
een verandering door recombinatie van genen
D
een verandering door verschil in genexpressie

Slide 12 - Quiz

Een onderzoeker wil een bepaald enzym veranderen door op een bepaalde plaats in het enzymmolecuul het aminozuur methionine te vervangen door arginine. Het blijkt dat dit mogelijk is door in het DNA in de template streng (= matrijsstreng) één nucleotide te vervangen. Welk nucleotide in de template streng moet hij dan vervangen?
A
een nucleotide met adenine
B
een nucleotide met cytosine
C
een nucleotide met guanine
D
een nucleotide met uracil

Slide 13 - Quiz

Aan welke kant van het DNA molecuul bevindt zich het 5' uiteinde?
A
Bij B en D
B
Bij A en D
C
Bij A en C
D
Bij C en D

Slide 14 - Quiz

DNA-fingerprinting:
De kortste DNA-fragmenten bevinden zich bovenaan / onderaan de gel
A
bovenaan
B
onderaan

Slide 15 - Quiz

De eerste stap bij de PCR-techniek is denaturatie. Bij 94 graden Celcius worden de H-bruggen tussen de twee strengen DNA verbroken waardoor de twee strengen uiteenvallen.
Welk enzym heeft dezelfde functie als denaturatie bij PCR?
A
DNA-ligase
B
DNA-polymerase
C
Helicase
D
RNA-polymerase

Slide 16 - Quiz

Jeroen bestudeert de werking van een PCR. In stap 1 worden twee verschillende primers toegevoegd (c en d). Om welke reden zijn ze verschillend?
A
Dan gaat de DNA-vermeerdering sneller.
B
Dan kunnen beide DNA-strengen worden gekopieerd.
C
Dan kunnen er twee verschillende genen worden gekopieerd.
D
Een primer dient voor "start" de ander voor "stop".

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide


Basen van het DNA
Bij de chemische analyse van de basen van het DNA van een bepaald organisme vinden onderzoekers dat 23% van de basen adenine is.

Wat is dan de procentuele samenstelling van de basen van het DNA?
A
23% adenine, 23% cytosine, 27% guanine en 27% uracil
B
23% adenine, 27% cytosine, 27% guanine en 23% uracil
C
23% adenine, 23% cytosine, 27% guanine en 27% thymine
D
23% adenine, 27% cytosine, 27% guanine en 23% thymine

Slide 19 - Quiz

Aan de slag; kies uit
- De examentrainer in het boek
- De examenbundel
- Examenoefeningen van biologiepagina

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video