This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
formules
reactie afstand = stopafstand – remweg
stopafstand = reactie afstand + remweg
remweg = stopafstand - reactieafstand
Slide 4 - Slide
toets nova nask bovenbouw basis H 12 kracht en beweging
Slide 5 - Slide
Denk aan:
- formule
-berekening
-antwoord met eenheid
Slide 6 - Slide
formules
gemiddelde snelheid = afstand : tijd
afstand = gem. snelheid x tijd
tijd = afstand : gem. snelheid
Slide 7 - Slide
1 David rijdt op een speedbike. Hij rijdt 35 km/h.
a Hoe groot is deze snelheid in m/s?
A
9,7 m/s
B
126 m/s
C
252 m/s
Slide 8 - Quiz
David fietst 15 minuten lang met een constante snelheid van 8 m/s.
b Bereken de afstand die David dan heeft afgelegd
Slide 9 - Open question
David rijdt daarna 30 minuten lang met een constante snelheid van 10 m/s. In afbeelding 1 ( vorige slide) zie je drie afstand-tijddiagrammen.
c Welk afstand-tijddiagram hoort bij deze beweging?
A
diagram A
B
diagram B
C
diagram C
Slide 10 - Quiz
De laatste 25 seconden van David zijn fietstocht zie je in afbeelding 2(vorige slide).
d Wat kun je zeggen over de beweging tussen 0 en 5 seconden?
A
De beweging is een versnelde beweging.
B
De beweging is een vertraagde beweging.
C
De beweging is een constante beweging.
Slide 11 - Quiz
Op de fiets van David werken verschillende krachten. De voortstuwende kracht op de fiets van David is 600 N. De luchtwrijving op de fiets is 500 N. De rolwrijving is 31 N.
e Bereken de nettokracht op de fiets.
Slide 12 - Open question
f Omcirkel het juiste zinsdeel.
De richting van de rolwrijving is
A
tegen de rijrichting in
B
met de rijrichting mee
Slide 13 - Quiz
2 Eva schopt een voetbal in het doel. De bal legt een afstand van 20 m af in 1,5s.
a Bereken de gemiddelde snelheid van de voetbal in km/h.
Slide 14 - Open question
Slide 15 - Slide
Van de snelheid van de bal na het raken van het doelnet is een snelheid-tijddiagram gemaakt.
De diagrammen zie je in afbeelding 3 (vorige slide)
b Welk snelheid-tijddiagram hoort bij deze beweging?
A
A
B
B
C
C
Slide 16 - Quiz
3 In afbeelding 4 (vorige slide) is een blokje getekend.
Op het blokje werken drie krachten: F1, F2 en F3.
a Op welke manier bereken je de nettokracht in deze situatie?
A
Je moet de krachten bij elkaar optellen.
B
Je moet de krachten van elkaar aftrekken.
C
Je moet de krachten met elkaar vermenigvuldigen.
D
Je moet de krachten door elkaar delen
Slide 17 - Quiz
b Meet op het blad en noteer in lessonup de lengte van de pijlen in afbeelding 4.
F1 = ____________ cm F2 = ____________ cm F3 = ____________ cm
Slide 18 - Open question
c Hoe groot is de lengte van de krachtpijl van de nettokracht?
In het laatste deel van de beweging veranderen de krachten. Het blokje schuift dan met een constante snelheid van 10 cm/s over een tafel.
Slide 19 - Open question
d Teken op je blad, in het snelheid-tijddiagram in afbeelding 5 de grafiek van deze beweging.
Typ "gedaan" in lessonup
Slide 20 - Open question
3 In de winter schaatst Lian naar haar werk. De afstand van haar huis tot het werk is 15 km. Ze schaatst met een gemiddelde snelheid van 9 km/h.
a Bereken de tijd die Lian erover doet om op haar werk te komen.
Slide 21 - Open question
Slide 22 - Slide
Na het sprintje remt Lian af en komt ze tot stilstand.
d Wat geldt voor de nettokracht die op Lian werkt als zij stilstaat?
A
De nettokracht is groter dan 0 N.
B
De nettokracht is kleiner dan 0 N.
C
De nettokracht is 0 N.
Slide 23 - Quiz
c Teken het afstand-tijddiagram van deze sprint in afbeelding 7 op het werkblad.
Typ "gedaan" in lessonup.
Slide 24 - Open question
4 De remweg van een fiets wordt onderzocht.
a Noteer drie oorzaken die de remweg van een fiets langer maken.
Slide 25 - Open question
Slide 26 - Slide
In afbeelding 8 (vorige slide) zie je een grafiek van de remweg bij verschillende snelheden.
b Hoe groot is de remweg bij 15 km/h?
A
6,0 m
B
7,5 m
C
10 m
Slide 27 - Quiz
Over de remweg staat een zin.
c Kies het juiste woord. Hoe sneller je fietst, hoe GROTER / KLEINER de remweg.
A
groter
B
kleiner
Slide 28 - Quiz
5 Mert rijdt met een auto een woonwijk binnen. Hij ziet een fietser en moet hierop reageren.
a Noteer drie oorzaken die de reactietijd van Mert kunnen beïnvloeden.
Slide 29 - Open question
Mert rijdt met een snelheid van 6,0 m/s. Hij moet plotseling remmen. Zijn reactietijd is 1,1 seconde.
b Toon aan dat de reactie-afstand van Mert 6,6 m is.
Slide 30 - Open question
De remweg van Mert is 11 m.
c Hoe groot is de stopafstand?
A
1,8 m
B
5,0 m
C
17,6 m
Slide 31 - Quiz
7 Jeanine heeft een auto. De auto heeft hoofdsteunen.
a Waarom precies, zitten er hoofdsteunen in een auto?
Slide 32 - Open question
De auto van Jeanine heeft ook een kreukelzone. b de juiste woorden. Een kreukelzone zit in een auto om ervoor te zorgen dat het KORTER / LANGER duurt voordat de auto helemaal stilstaat na een botsing. De kracht op de inzittenden wordt daardoor GROTER / KLEINER.