V3_H2 Taalverzorging_2.1 Grammatica

LEKKER LEZEN
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

LEKKER LEZEN

Slide 1 - Slide

H2 TAALVERZORGING
2.1 Grammatica
Woordsoorten
Zinsdelen

Slide 2 - Slide

Waarom moet je woordsoorten (bijv. hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord en koppelwerkwoord) kunnen benoemen?

Slide 3 - Open question

Weet je het nog?
Wat is een hulpwerkwoord?

Slide 4 - Open question

Weet je het nog?
Wat is een zelfstandig werkwoord?

Slide 5 - Open question

Weet je het nog?
Wat is een koppelwerkwoord?

Slide 6 - Open question

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
Een werkwoord in de zin = persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief (hele werkwoord).

Joost koopt een lekker ijsje.
Joost heeft een lekker ijsje gekocht.
Joost gaat dadelijk een lekker ijsje kopen.

Slide 7 - Slide

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
Zelfstandig werkwoord > geeft de handeling aan in de zin. Het is het belangrijkste werkwoord in de zin.

Joost koopt een lekker ijsje.
Joost heeft een lekker ijsje gekocht.
Joost gaat dadelijk een lekker ijsje kopen.

Slide 8 - Slide

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
Hulpwerkwoord > 'helpt' het zelfstandige werkwoord in de zin. Het is NIET het belangrijkste werkwoord in de zin.

Wat zijn de hulpwerkwoorden?
Joost koopt een lekker ijsje.
Joost heeft een lekker ijsje gekocht.
Joost gaat dadelijk een lekker ijsje kopen.

Slide 9 - Slide

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
Koppelwerkwoord
- Koppelt het onderwerp aan een eigenschap, toestand of functie.
- Het onderwerp geeft geen handeling aan (het doet niks, maar IS iets).
- Er zijn negen koppelwerkwoorden.

Slide 10 - Slide

Koppelwerkwoorden
Een naamwoordelijk deel is altijd gekoppeld aan het onderwerp door een koppelwerkwoord.

ZW
ABBELS + HDV



* Bij een ZWW doet het onderwerp iets, bij een KWW is het onderwerp iets.

Pietje doet gek
Pietje is gek

Slide 11 - Slide

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
Oscar is een gezellig huisdier.
Is = geen handeling, het geeft aan wat Oscar is (eigenschap), namelijk een gezellig huisdier.

Mijn ouders worden soms gek van mijn gedrag. 
Worden = geen handeling, het geeft aan wat mijn ouders zijn / worden van mij (namelijk gek). 



Slide 12 - Slide

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
Marco is twee maanden afwezig geweest.
Hulpwerkwoord = is
Voltooid deelwoord = geweest

Is geweest een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord?



Slide 13 - Slide

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
Marco is twee maanden afwezig geweest.
Is geweest een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord?
- Geweest geef geen handeling aan
- Het staat in het rijtje van koppelwerkwoorden
- Het koppelt een eigenschap aan het onderwerp (Marco was afwezig) > dus is het een koppelwerkwoord


Slide 14 - Slide

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
In een zin staan nooit een zelfstandig werkwoord + koppelwerkwoord.

hww + zww 
hww + kww
zww
kww



Slide 15 - Slide

OEFENEN
1) In klas A3d in LessonUp staat een oefening klaar. Deze ga je maken.
2) Klaar? Maak opdracht 1 t/m 3, blz. 41 t/m 44.
3) Klaar? Maak opdracht 4 t/m 6, blz. 44 t/m 46.

Slide 16 - Slide

Zinsdelen
Herhaling zinsdelen klas 2.
LessonUp > in klas A3d staat deze les klaar die je zelfstandig gaat maken. 
Klaar? Lezen in je leesboek.

Slide 17 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet.
Zinnen waarin iemand iets is

Slide 18 - Slide

werkwoordelijk gezegde - naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Slide 19 - Slide

werkwoordelijk gezegde - naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet. = Ik geef les.
Zinnen waarin iemand iets is. = ik ben docent.

Slide 20 - Slide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Katrien is moe.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 21 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Ze heeft hard gewerkt.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 22 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij wil gaan slapen.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 23 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 24 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt Katrien slaapspecialist.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 25 - Quiz

werkwoordelijk gezegde - naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde na het onderstrepen van de pv, het verdelen in zinsdelen en benoemen van het onderwerp.

Later / wordt / zij / slaapspecialist
ow: zij

Slide 26 - Slide

De leerling is boos geworden.

pv?
timer
0:30
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 27 - Quiz

De leerling is boos geworden.

ow?
timer
0:30
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 28 - Quiz

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
timer
0:30
A
doet iets!
B
nee, is iets!

Slide 29 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 30 - Slide

werkwoordelijk gezegde - naamwoordelijk gezegde
Je moet bij elke zin kiezen tussen een naamwoordelijk gezegde OF een werkwoordelijk gezegde. Ze zitten nooit allebei in de zin. 


Werkwoordelijk gezegde: het onderwerp doet iets -> alle werkwoorden in de zin .
Naamwoordelijk gezegde: het onderwerp is iets -> alle werkwoorden in  de zin + het naamwoordelijk deel

Slide 31 - Slide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

pv?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 32 - Quiz

Veel leerlingen blijven grammatica een moeilijk onderdeel vinden.

ow?
timer
0:30
A
Voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 33 - Quiz

werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.
ow: grammatica

Slide 34 - Slide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
timer
0:30
A
werkwoordelijk
B
nee, naamwoordelijk!

Slide 35 - Quiz

Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.
ow: grammatica
ng: blijft [een moeilijk onderdeel]

Slide 36 - Slide

koppelwerkwoorden (1/2)
In het Nederlands hebben we koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen
het dunkt mij = het lijkt mij
 dat komt mij verdacht voor = dat lijkt mij verdacht
Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 
trucje!

Slide 37 - Slide

koppelwerkwoorden (2/2)
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
Bij zinnen met een naamwoordelijk gezegde kun je de koppelwerkwoorden met elkaar omwisselen. 
Ik ben docent. 
Ik word docent. 
Ik blijf docent. 
Ik blijk docent. 
Ik lijk docent. 
etc..

trucje!

Slide 38 - Slide

Naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp
Een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp.
Kijk maar:
Ik / eet / een mandarijn.
ow: ik
wg: eet
lv: een mandarijn

Ik / ben / een mandarijn. 
ow: ik
ng: ben [een mandarijn]
lv: -


Slide 39 - Slide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

De ijverige Hendirk bleek de beste van de klas met wiskunde.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 40 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Sophie bleef na de les nog even zitten.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 41 - Quiz

LAATSTE
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

De moestuin is een grote puinhoop geworden.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 42 - Quiz

Oefenen
1) Maken: opdracht 4 t/m 10, blz. 44 t/m 49.
2) Klaar? Maken: Taalverzorging 1 - 2.1 Grammatica - Verder oefenen 1 opdracht 1 t/m 3 + Verder oefenen 2 opdracht 1 t/m 3 > online
LET OP! Bijstelling en bijvoeglijke bepaling hoef je NIET te kennen.

Slide 43 - Slide