This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Leestekens
Leg op tafel:
- je boekje
- een pen/potlood
Slide 1 - Slide
Wat gaan we vandaag doen?
- Opstarten (5 minuten)
Bespreken boekje (5 minuten)
- Lessonup (15 minuten)
- Werkblad (10 minuten)
- Kahoot komma's (15 minuten)
Slide 2 - Slide
Boekje bespreken
Slide 3 - Slide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen wanneer je een komma gebruikt
Je kunt komma's gebruiken in je zinnen
Slide 4 - Slide
Er was eens een prins die zo graag een prinses wilde hebben maar het moest een echte prinses zijn hij reisde de hele wereld rond om er één te vinden maar overal kwam er iets tussen prinsessen waren er genoeg maar of het echte prinsessen waren daar kon hij nooit helemaal achter komen altijd was er iets dat niet helemaal in de haak was toen kwam hij weer thuis en was erg bedroefd want hij wilde graag een heuse prinses hebben op een avond brak er een verschrikkelijk onweer los het bliksemde en donderde de regen stroomde neer het was vreselijk toen werd er aan de stadspoort geklopt en de oude koning ging opendoen het was een prinses die buiten stond maar lieve hemel wat zag ze eruit door de regen en het noodweer het water liep uit haar kleren en haren bij de punt van haar schoen liep het erin en bij de hiel er weer uit zij zei dat ze een echte prinses was ja daar zullen we wel achter komen dacht de oude koningin maar ze zei niets ze ging haar slaapkamer binnen nam al het beddengoed weg en legde een erwt op de bodem van het bed nam toen twintig matrassen legde die boven op de erwt en toen opnieuw twintig veren bedden boven op de matrassen daar moest de prinses nu 's nachts op liggen
Voorleestekst
Je werkt in tweetallen.
Open je boekje op de eerste bladzijde en ga naar de startopdracht. Je leest de tekst voor aan de ander.
Je bespreekt wat er aan de hand is met de tekst.
Slide 5 - Slide
Wanneer gebruik je hoofdletters?
Slide 6 - Open question
Wanneer gebruik je een punt?
Slide 7 - Open question
Wanneer gebruik je een vraagteken?
Slide 8 - Open question
Wanneer gebruik je een uitroepteken?
Slide 9 - Open question
Slide 10 - Video
Een leesteken is een teken voor het lezen.
. = zin is afgelopen
? = zin is een vraag
! = zin met nadruk lezen
, = pauze
H = begin van de zin óf naam
Jan, dit boek is leuk.
Vind jij dat ook,Marie?
Zeker!
Slide 11 - Slide
Neem de zin over en zet de leestekens op de juiste plaats. wat doe jij in spanje
Slide 12 - Open question
Neem de zin over en zet de leestekens op de juiste plaats. jeroen zit in de kantine
Slide 13 - Open question
Schrijf op een los blaadje een verhaal van minimaal 60 woorden.
Gebruik alle leestekens minstens 2x.
Klaar? Laat een klasgenoot je verhaal voorlezen. Staan alle leestekens goed? Verbeter! Wissel om.
Schrijven
Slide 14 - Slide
Noteer twee zinnen uit je verhaaltje.
Slide 15 - Open question
De komma in 4 situaties:
In een opsomming:
Tussen 2 persoonsvormen (twee zinnen aan elkaar):
Voor woorden als want, maar, omdat:
Het gerecht was heerlijk, want ik had het zelf gemaakt.
Ik hier heb je 2 zinnen aan elkaar gemaakt.
Slide 16 - Slide
Situatie 1: een opsomming
Voorbeelden:
In mijn tas heb ik een pen, een gum, een boek en een schrift .
Voor mijn verjaardag kreeg ik een fiets, boek en een taart.
Slide 17 - Slide
Schrijf de zin over met leestekens (3): in de dierentuin hebben we giraffen olifanten en pinguïns gezien
Slide 18 - Open question
Schrijf de zin over met leestekens (4): neem voor de volgende les pen potlood gum en puntenslijper mee
Slide 19 - Open question
Situatie 2: tussen 2 pv's
Dan zet je altijd een komma tussen die 2 pv's.
Voorbeeld:
Toen ik vakantie had, ben ik naar een pretpark geweest.
Slide 20 - Slide
Schrijf de zin over met leestekens (4): wat franka durft is echt heel stoer
Slide 21 - Open question
Schrijf de zin over met leestekens (3): als je hier de hoek omslaat kom je bij het treinstation uit
Slide 22 - Open question
Situatie 3: voor een voegwoord
Soms worden 2 zinnen aan elkaar geknoopt met een voegwoord.
want, maar, omdat, daardoor, tenzij, enzovoort.
Slide 23 - Slide
Schrijf de zin over met leestekens (4): ik wist het antwoord niet maar emre wel
Slide 24 - Open question
Schrijf de zin over met leestekens (3): megan is er niet want er brandt geen licht op haar kamer