Uitleg de regelmatige ww op -ir

de ww op -ir 


 
van regelmatige ww op -ir
in de présent
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

de ww op -ir 


 
van regelmatige ww op -ir
in de présent

Slide 1 - Slide

de regelmatige ww op -ir

Slide 2 - Slide

groot worden = grandir
zij wordt groot = ...
A
je grandis
B
tu grandis
C
il grandit
D
elle grandit

Slide 3 - Quiz

groot worden = grandir
jullie worden groot / u wordt groot = ...
A
nous grandissons
B
vous grandissez
C
ils grandissent
D
elles grandissent

Slide 4 - Quiz

groot worden = grandir
jij wordt groot = ...
A
je grandis
B
tu grandis
C
il grandit
D
elle grandit

Slide 5 - Quiz

groot worden = grandir
zij (mnl mv) worden groot = ...
A
nous grandissons
B
vous grandissez
C
ils grandissent
D
elles grandissent

Slide 6 - Quiz

groot worden = grandir
zij (vrl mv) worden groot = ...
A
nous grandissons
B
vous grandissez
C
ils grandissent
D
elles grandissent

Slide 7 - Quiz

groot worden = grandir
wij worden groot = ...
A
nous grandissons
B
vous grandissez
C
ils grandissent
D
elles grandissent

Slide 8 - Quiz

je finis
tu finis
il finit
elle finit
ik stop
jij stopt
hij stopt
zij stopt

Slide 9 - Drag question

nous finissons
vous finissez
ils finissent
elles finissent
wij stoppen
jullie stoppen
u stopt
zij (mnl) stoppen
zij (vrl) stoppen

Slide 10 - Drag question

Opdracht- zet in de goede vorm:
Je ................................. (rougir) facilement.

Slide 11 - Open question

Opdracht- zet in de goede vorm:
Nous ...................... (choisir) une chanson.

Slide 12 - Open question

Opdracht- zet in de goede vorm:
Tu .......................... (choisir) des pommes de terre?

Slide 13 - Open question

Opdracht- zet in de goede vorm:
Vous ............................... (réussir)?

Slide 14 - Open question

Opdracht- zet in de goede vorm:
Marc et Eline ............................ (remplir) le formulaire.

Slide 15 - Open question

Opdracht- zet in de goede vorm:

1. Je ....................................  (rougir)  facilement.
2. Nous ..............................  (choisir)  une  chanson.
3. Tu ............................... (choisir) des pommes de terre?
4. Vous ............................... (réussir)?
5. Marc et Eline ............................ (remplir) le formulaire.

Slide 16 - Slide

Antwoorden:
1. Je  rougis (rougir) facilement.
2. Nous  choisissons  (choisir) une chanson.
3. Tu  choisis  (choisir) des pommes de terre?
4. Vous  réussissez  (réussir) ?
5. Marc et Eline  remplissent  (remplir) le formulaire.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

groot worden = grandir
ik word groot = ...
A
je grandis
B
tu grandis
C
il grandit
D
elle grandit

Slide 19 - Quiz

groot worden = grandir
hij wordt groot = ...
A
je grandis
B
tu grandis
C
il grandit
D
elle grandit

Slide 20 - Quiz