Zinsdelen TOETS

Zinsdelen - TOETS
Grammatica 
timer
1:00
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Zinsdelen - TOETS
Grammatica 
timer
1:00

Slide 1 - Slide

1. Zinsdeelproef
Verdeel de zin in zinsdelen. Doe dat als volgt: 

De auto / rijdt / op straat.

Laat dus altijd een spatie voor en na het streepje. Vergeet niet de punt aan het eind van de zin 

Slide 2 - Slide

Gisteren zijn Jesse en Dio in de bioscoop een leraar van school tegengekomen.

Verdeel de zin in zinsdelen.

Slide 3 - Open question

Wanneer kunnen wij de komende maand afspreken?

Verdeel de zin in zinsdelen.

Slide 4 - Open question

Jeffrey gaat morgenmiddag met Max naar de kermis.

Verdeel de zin in zinsdelen.

Slide 5 - Open question

Binnenkort zal de winkel duurzame telefoons gaan verkopen.

Welke zin is goed verdeeld in zinsdelen?
A
Binnenkort / zal / de winkel/ duurzame telefoons gaan / verkopen.
B
Binnenkort zal / de winkel / duurzame telefoons / gaan verkopen.
C
Binnenkort / zal / de winkel duurzame / telefoons gaan verkopen.
D
Binnenkort / zal / de winkel / duurzame telefoons / gaan verkopen.

Slide 6 - Quiz

2. Persoonsvorm 
Benoem de persoonsvorm

Slide 7 - Slide

Ranomi neemt haar tablet mee naar bed.

Benoem de persoonsvorm.

Slide 8 - Open question

Waarom gebruik jij je telefoon zo min mogelijk?

Benoem de persoonsvorm.

Slide 9 - Open question

Timor heeft een nieuwe app op zijn telefoon gezet.

Benoem de persoonsvorm.

Slide 10 - Open question

De meningen over dit onderwerp zijn verdeeld.

Wat is de pv?
A
zijn
B
verdeeld
C
dit
D
meningen

Slide 11 - Quiz

3. Werkwoordelijk gezegde
Benoem het werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Slide

Mijn telefoon laadt niet goed op.

Benoem het werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Open question

Ik heb een nieuwe telefoon gekocht.

Benoem het werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Open question

De verkoper had zich vergist in de leverdatum.

Benoem het werkwoordelijk gezegde

Slide 15 - Open question

Veel scholieren hadden enthousiast met de actie meegedaan.

Benoem het werkwoordelijk gezegde

Slide 16 - Open question

4. Lijdend voorwerp
Benoem het lijdend voorwerp

Slide 17 - Slide

De politie bracht de jongens naar het bureau.

Benoem het lijdend voorwerp

Slide 18 - Open question

Onder de douche zingt hij altijd keihard een lied.

Benoem het lijdend voorwerp

Slide 19 - Open question

Pieter heeft Anna gisteren nog gezien.

Benoem het lijdend voorwerp

Slide 20 - Open question

5. Meewerkend voorwerp
Benoem het meewerkend voorwerp

Slide 21 - Slide

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Lisa gaf haar AirPods aan haar vriendin.

Slide 22 - Open question

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.

Slide 23 - Open question

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

De winnaar wordt een boekenpakket aangeboden.

Slide 24 - Open question

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Zij heeft het mij toch verteld.

Slide 25 - Open question

6. Bijwoordelijke bepaling
Benoem de bijwoordelijke bepaling

Slide 26 - Slide

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Deze zomer heb ik in Italië heerlijk gegeten.

Slide 27 - Open question

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Ik zou in Egypte willen wonen.

Slide 28 - Open question

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Vanavond ga ik met mijn vriendje naar de bioscoop.

Slide 29 - Open question

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Hij is op de fiets gekomen.

Slide 30 - Open question

Klaar! 
Je bent nu klaar!

Slide 31 - Slide