SPA H32 2022-03-11 VRIJ

OBJETIVOS DOELEN
Después de esta clase...

1. ...sé qué tengo que saber y conocer para la prueba
2. ...he hecho una planificación de estudio

1 / 10
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

OBJETIVOS DOELEN
Después de esta clase...

1. ...sé qué tengo que saber y conocer para la prueba
2. ...he hecho una planificación de estudio

Slide 1 - Slide

Prueba 22-3
Kennen: alles 1 (zie Magister 22-3)

Kunnen
- woorden/zinnen vertalen (in de goede vorm)
- kiezen uit jugar/poner/venir en vervoegen
- meewerkend voornaamwoorden invullen in zinnen
- zinnen maken met gustar
- zinnen maken over iets dat 'nu' aan de gang is (estar+gerundio)
- zinnen maken over gebeurtenissen in de verleden tijd (perfecto)
- een tekstje over het hoofdthema (=zomerkamp) begrijpen 
- én zelf schrijven

Slide 2 - Slide

Repaso Herhaling
Unidad 1 (la gramática)

Slide 3 - Slide

voornaamwoord als meewerkend voorwerp

(voor mij / aan mij) me
(voor jou / aan jou) te
(voor hem, haar, u / aan hem, haar, u) le
(voor ons / aan ons) nos
(voor jullie / aan jullie) os
(voor  hen, u / aan hen, u) les   
                                                  
Deze gebruik je ook bij (werkwoorden zoals) gustar  en encantar.
Het voornaamwoord staat altijd vóór het vervoegde werkwoord in de zin (de persoonsvorm).
                                                                                                                     
Te doy un libro interesante.
                                                                            Mis padres me compran una mascota.

La profesora nos explica la gramática.

¿Qué os ha dicho Juana?

Slide 4 - Slide

gustar
encantar
'Gustar' = leuk/lekker vinden
'Encantar' = heel leuk/heel lekker of geweldig vinden

A mí/ti/él/ella/usted etc. gebruik je om te benadrukken
om wie het gaat, bijvoorbeeld in een discussie.


Slide 5 - Slide

estar + gerundio
om te vertellen over wat er op dit moment gebeurt

een handeling/actie/gebeurtenis die nu bezig is

juiste vervoeging van estar + STAM+ando/iendo


Yo estoy jugando al fútbol.
Ellos están comiendo.

Slide 6 - Slide

todo / otro
todo / -a / -os / -as = alle, de hele, allemaal (todos los alumnos, toda la clase)

otro / -a / -os / -as = andere, anderen (otras alumnas, el otro libro)

otro / -a = nog één (Voy a comprar otro bocadillo)
Quiero ver la otra película.
Quiero ver otra película.

Slide 7 - Slide

jugar, venir, poner
jugar (spelen)
venir (komen)
poner (zetten/plaatsen)

(yo) juego

(tú) juegas

(él) juega

(nosotros) jugamos

(vosotros) jugáis

(ellos) juegan

gerundio: jugando

voltooid deelwoord: jugado

(yo) vengo

(tú) vienes

(él) viene

(nosotros) venimos

(vosotros) venís

(ellos) vienen

gerundio: viniendo

voltooid deelwoord: venido

(yo) pongo

(tú) pones

(él) pone

(nosotros) ponemos

(vosotros) ponéis

(ellos) ponen

gerundio: poniendo

voltooid deelwoord: puesto (!)

Slide 8 - Slide

presente perfecto verleden tijd
haber
+
voltooid deelwoord
(stam + -ado/-ido)
he
has
ha
hemos
habéis
han


+

hablado
comido
vivido
Er zijn ook onregelmatige voltooid deelwoorden! 
Zie LT p. 179. Kennen voor de toets.

Slide 9 - Slide

¡Manos a la obra! Aan het werk!
- hacer todos los ejercicios del LE
- hacer una prueba diagnóstica
- practicar con ejercicios extras
- estudiar el vocabulario

Slide 10 - Slide