Les 3

el 30 de agosto


5 VWO
1 / 28
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

el 30 de agosto


5 VWO

Slide 1 - Slide

1a hora (45 minutos)

voca: la ropa

lectura texto 1
& hacer: ej 7 + 8
 
* aprende el vocabulario
* termina tu anuncio de radio
2a hora (45 minutos)

hacer frases 

explicación del objeto directo e indirecto

hacer: ejercicio 14b


Slide 2 - Slide

La ropa
La ropa

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Link

a trabajar
TEXTO 1 
ejercicio 7 y 8 

listo? Aprende el vocabulario p. 52 hasta 'ganar'

Slide 5 - Slide

hacemos frases
el descuento
enseñar
arreglarse

Slide 6 - Slide

Het lijdend voorwerp
El complemento directo
  • Wat is een lijdend voorwerp?
  • Vorm in het Spaans
  • Plaats in de zin

Slide 7 - Slide

Wat is een lijdend voorwerp/ complemento directo?
Degene die/ datgene dat de werking van gezegde ondergaat. 


Ejemplos/ voorbeelden:   
Maria koopt een nieuwe auto.= Maria koopt hem.
Maria compra un coche= Maria lo compra.


                    Wie of wat koopt Maria=een nieuwe auto. 


Vraag:  wie of wat + wwg + onderwerp

Slide 8 - Slide

De vorm
Yo
me
te
Él/ella/usted
lo/la
nosotros
nos
vosotros
os
ellos/ellas/ustedes
los/las
mij
jou
hem/haar/u
ons
jullie
hun/u mv
Onderwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 9 - Slide

Plaats in de zin
Net als het meewerkend voornaamwoord staat het lijdend vw voor de persoonsvorm. 

Jorge ha visto el partido = Jorge lo ha visto.
Claudia ha contado un chiste= Claudia lo ha contado

Slide 10 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: "Ik geef hem een cadeau"?
A
Ik
B
geef
C
hem
D
een cadeau

Slide 11 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: "Ik schrijf haar een brief"?
A
ik
B
schrijf
C
haar
D
een brief

Slide 12 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: "¿Vas a comprar los zapatos?"?
A
vas
B
comprar
C
los zapatos
D
vas a comprar

Slide 13 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?
Te escribo una carta.
A
te
B
escribo
C
carta
D
una carta

Slide 14 - Quiz

Elisa compra una silla para la playa.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Elisa
B
compra
C
una silla
D
la playa

Slide 15 - Quiz

Vervang voor een lijdend voorwerp. Compro unos pantalones.
A
Las compro
B
Los compro
C
Les compro
D
La compro

Slide 16 - Quiz

Vervang voor een lijdend voorwerp.
¿Oyes (a mí)?
A
Te
B
Lo
C
Nos
D
Me

Slide 17 - Quiz

El complemento directo
Het lijdend voorwerp

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Complemento indirecto
ME 
TE 
LE
NOS
OS 
LES

Slide 20 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin: "Ik schrijf haar een brief"?
A
ik
B
schrijf
C
haar
D
een brief

Slide 21 - Quiz

los deberes (miércoles 6/9) :

hacer: ejercicio de audición 4 + 5
aprender: vocabulario B p. 52 hasta 'ganar'

Slide 22 - Slide

miércoles, 6 de septiembre

5VWO

startopdracht lijdend vw
nakijken oef 7, 8 en 14b
texto 2

Slide 23 - Slide

STARTOPDRACHT

Slide 24 - Slide

hacemos frases
el descuento
enseñar
arreglarse

Slide 25 - Slide

corregir ejercicio 8
1. dedica ...a
2. arreglarse
3. elegante
4. la personalidad
5. sútil
6. apariencia
7. estatura
8. tacones
9. enseña

Slide 26 - Slide

corregir ejercicio 14b
1. lo, lo
2. la
3. lo
4. los (prestarmelos), los
5. la (gastarla)
6.la 

Slide 27 - Slide

leemos:
Texto 2 Diesel
Hacemos: ej 15a-d

Slide 28 - Slide