Have/has got

have/has got
HV1D
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

have/has got
HV1D

Slide 1 - Slide

Have/has got 

To have got = hebben (tegenwoordige tijd)

2 vormen:
has got 
have got

She has the key. 
I have got the key.


I                         Have 
You                   Have 
He/she/it         Has 
You                   Have 
We                    Have 
They                 Have

Slide 2 - Slide

Have/has got 
Je gebruikt het dus om aan te geven dat iemand iets heeft of bezit.


Om aan te geven dat iemand iets niet heeft, gebruik je:
Have not got
Has not got 


Slide 3 - Slide

Have/has got 
Bij het stellen van vragen zet je have/has voor het onderwerp: 

Have you got the key?
Has she got a dog?

Slide 4 - Slide

We ____ a new dog.

Slide 5 - Open question

She ___ a nice laptop.

Slide 6 - Open question

My cat ___ not got orange fur.

Slide 7 - Open question

You ___ the most beautiful smile!

Slide 8 - Open question

My dad ___ a blue pair of shoes.

Slide 9 - Open question

A/an
Klinkt het alsof het woord erna met een medeklinker begint? Dan gebruik je a
a sister 
a pear 

Slide 10 - Slide

A/an
Klinkt het alsof het woord erna met een klinker begint? Dan gebruik je an
an apple 
an honest man

Slide 11 - Slide

Monster
Uncle
Egg
Hour
Elephant
University 
Dog 
A
An

Slide 12 - Drag question

A baby
A
True
B
False

Slide 13 - Quiz

An woman
A
True
B
False

Slide 14 - Quiz

A arrow
A
False
B
True

Slide 15 - Quiz

An eye
A
True
B
False

Slide 16 - Quiz

Time to work! 
Opdracht 1 t/m 5 van lesson 1.5 
Werken in stilte

Mocht het niet af komen, huiswerk voor volgende week! 

Slide 17 - Slide