This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Hfst 1, paragraaf 3 en 4
Slide 1 - Slide
Waarom stijgt het tekort van de overheid bij een daling van de conjunctuur? Geef twee oorzaken
Slide 2 - Open question
Ander woord voor conjunctuur?
Slide 3 - Open question
Potentiële productie
Y* --> Alle productiefactoren worden optimaal gebruikt.
Hangt af van:
Kwaliteit en kwantiteit van alle aanwezige productiefactoren in een land. (Beroepsbevolking, scholing, innovaties, stand van de techniek, aanwezigheid natuurlijke hulpbronnen, hoeveelheid geld)
Slide 4 - Slide
Als Y ≠ Y*(Productie ≠ productiecapaciteit), spreken we van een output gap.
Output gap:
Bij een positieve output gap is er sprake van een hoogconjunctuur
Bij een negatieve output gap is er sprake van een laagconjunctuur.
Slide 5 - Slide
Laagconjunctuur
De economische groei ligt beneden de trend. - Onderbesteding
- bezettingsgraad is laag
- conjuncturele werkloosheid
- Output gap = negatief
Slide 6 - Slide
Bezettingsgraad
Productie : potentiële productie x 100
Hoge bezettingsgraad: veel productiefactoren worden ingezet. Machines draaien, er wordt personeel gevraagd.
Tijdens hoogconjunctuur is bezettingsgraag hoog =
procyclische variabele
Slide 7 - Slide
Hoogconjunctuur
De economische groei ligt boven de trend. - Overbesteding
- bezettingsgraad is hoog
- Weinig werkloosheid
- Output gap = positief
Slide 8 - Slide
www.economielokaal.nl
Slide 9 - Link
Werkloosheid
Werkloosheid ontstaat wanneer
de vraag naar arbeid kleiner is
dan het aanbod van arbeid
(bij een bepaalde prijs, dus loon).
Tijdens hoogconjunctuur is werkloosheid laag =
Anti cyclische variabele
Slide 10 - Slide
Conjuncturele werkloosheid
De conjuncturele werkloosheid hangt samen met de negatieve output gap.
De effectieve vraag is kleiner
dan de productiecapaciteit.
Er zijn dan minder werknemers
nodig.
Slide 11 - Slide
Structurele werkloosheid
Deze werkloosheid hangt samen met de manier waarop er geproduceerd wordt, dus de kwaliteit en kwantiteit van de productiefactoren (de economische structuur).
Slide 12 - Slide
Voorbeelden:
Frictiewerkloosheid: Het duurt even voordat vraag en aanbod van arbeid elkaar gevonden hebben.
Seizoenswerkloosheid: Sommige banen bestaan alleen in een bepaald seizoen (bijvoorbeeld ijsverkoper), zodat de werknemer buiten dit seizoen werkloos is.
Mensen (werklozen) hebben de ‘verkeerde’ opleiding. De vraag naar arbeid past niet bij het aanbod.
Er wordt arbeid vervangen door machines, waardoor (voormalig) werknemers dus werkloos worden.
Slide 13 - Slide
Natuurlijke werkloosheid:
Dit is de werkloosheid die niet het gevolg is van conjuncturele schommelingen. Het is de structurele werkloosheid als de productiecapaciteit volledig is benut.
Slide 14 - Slide
Output gap en inflatie
Bij een positieve output gap ontstaat meestal inflatie. Bedrijven zien veel vraag
naar hun producten
(meer dan ze kunnen leveren)
en verhogen de prijzen.
Slide 15 - Slide
Procyclisch (meegaand met conjunctuur)
Bijvoorbeeld: Inkomen, aantal verkochte huizen, bedrijfswinsten, industriële productie
Anticyclisch (gaat tegen conjunctuur in)
Bijvoorbeeld: Werkloosheid, deze verloopt tegen de conjunctuur in.
Slide 16 - Slide
Welke variabelen zijn procyclisch?
A
Bedrijfinvesteringen
B
Werkloosheid
C
Belastinginkomsten van de overheid
D
Afzet van bedrijven
Slide 17 - Quiz
Wat kan de overheid doen om de conjunctuur af te remmen?
A
Meer overheidsbestedingen
B
Belastingtarieven verlagen
C
Verhogen inkomstenbelasting
Slide 18 - Quiz
Welke indicator zal toenemen bij een hoogconjunctuur?