Herhalen hfst 1

Herhalen hfst 1
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Herhalen hfst 1

Slide 1 - Slide

Programma
-Huiswerk controleren + nakijken
10 min
-Herhalen hfst 1
40 min
-Zelfstandig werken
25 min

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je weet waar hoofdstuk 1 over gaat;
  • Je weet hoe je je kunt voorbereiden voor de toetsweek. 

Slide 3 - Slide

Huiswerk controleren + nakijken
Open je schrift. 
Ga naar Google Classroom. 
In de map "Nederlands h1t" vind je een kopje met "Antwoorden". 
Daarin staan de antwoorden van 1.f woordenschat.
Kijk je gemaakte opdrachten na. 


Slide 4 - Slide

Paragraaf 1
Geletterdheid --> iemand die kan lezen en schrijven, iemand met letterkennis. Ook wel alfabeet
Geletterdheid --> iemand die heel veel gelezen heeft en veel algemene kennis heeft. 
Met opbouwen van kennis ben je op de basisschool al begonnen door te lezen over geschiedenis en natuur.
Kunnen lezen en schrijven is een belangrijke voorwaarde om deel te nemen aan de maatschappij. Veel informatie krijg je namelijk schriftelijk. 
Digitale geletterdheid --> weten hoe computers, smartphones, programma's en apps werken, je weg vinden op internet: juiste informatie vinden, weten of een website veilig of betrouwbaar is.  
Kennis heb je nodig om de wereld te leren kennen en begrijpen. Hoe meer kennis je hebt, hoe groter de wereld wordt. 
In de maatschappij is het handig als j over veel onderwerpen al wat basiskennis hebt, en dat leer je op school. 

Slide 5 - Slide

Paragraaf 2
Hoe meer woorden je kent, hoe meer je begrijpt. Soms vraag je de betekenis, soms zoek je het op en soms gebeurt het vanzelf doordat je hersenen de betekenis uit de rest van de zin of text, de context, afleiden. 
Hier zijn strategieën voor:
Een woord wordt uitgelegd in de zin waarin het woord staat. 
Nanno is een ontzettende hypochonder want hij denkt de hele tijd dat hij erge ziektes heeft. 
Een hypochonder is iemand die denkt dat hij erge ziektes heeft. 
Er staat een synoniem in de buurt. 
Mijn vader was furieus, ik heb hem nog nooit zó kwaad gezien. 
Furieus betekend heel erg boos. 
Er staat een tegenstelling in de buurt. 
De negatieve recensies verbaasden de makers van het spel, die juist goede reacties hadden verwacht. 
Negatief is tegengesteld van goede. Juist geeft dit aan. 
Het woord is een samenstelling.
Dit boek is een geesteskind van deze schrijver. 
Kind ken je. Geesteskind geeft aan dat het iets is wat de schrijver heeft voortgebracht. 
De betekenis is af te leiden uit een voor- of achtervoegsel. 
De docent klaagde over de inactieve houding van Anne. 
Actief ken je wel. Het voorvoegsel in- geeft een tegenstelling aan. 
Het woord lijkt op een woord dat je wel kent, bijvoorbeeld uit een andere taal. 
Er is een sterk causuaal verband tussen de tijd die je besteed aan het leren voor een toets en het cijfer dat je ervoor haalt. 
Je herkent cause/because wat aangeeft dat het om een oorzaak gaat. 

Slide 6 - Slide

Paragraaf 3
Leesmanier
Leesdoel
Aanpak
Verkennend lezen
Ongeveer weten waar de tekst over gaat. 
Voorkennis activeren zodat je een tekst beter begrijpt.
Bekijk inleiding, titel, tussenkopjes, afbeeldingen en slot. 
Intensief lezen
De tekst in zijn geheel begrijpen.
Lees de tekst van begin tot eind. 
Studerend lezen
Belangrijke informatie in een tekst onthouden.
Ga actief met de stof aan de slag, bijvoorbeeld door vragen te bedenken bij de tekst of een samenvatting te maken. 
Zoekend lezen
Informatie over een bepaald onderwerp of het antwoord op een vraag vinden.
Bedenk goede trefwoorden en scan de tekst op aanwezigheid van die trefwoorden. 
Kritisch lezen
Inschatten of de informatie zal kloppen. 
Vraag je af of de auteur gelijk heeft en of het klopt wat hij zegt. 

Slide 7 - Slide

Paragraaf 4
Theorie toepassen op verhaal Anansi. 
Vergelijkbaar met toets! 

Slide 8 - Slide

Paragraaf 5
Boekenwurm --> iemand die veel leest.
Boekentwijfelaar --> iemand die af en toe leest. 
Boekenmijder --> iemand die liever niet leest. 
Zonder jezelf af om te kunnen lezen. 
Er zijn veel hulpmiddelen om je te helpen met kiezen van boeken. 

Slide 9 - Slide

Paragraaf 6
Woorden uit dit blok:
De alfabeet - algemene ontwikkeling - analfabeet - buitengesloten voelen - digibeet - digitale geletterdheid - gecijferd - geletterd - toelichten - woordenschat - bijdragen aan - drempel - dyslexie - globaal - laaggeletterdheid - onder de knie hebben - oorzaak - proces - sjoemelen - taboe - bijblijven - climax - cultuur - eigenschap - eigenzinnig - karakter - populair - een rol spelen - triomfantelijk - uiting. 


Slide 10 - Slide

Zelfstandig werken
Wie?
Zelfstandig.
Wat?
Maak opdrachten van een paragraaf dat je nog lastig vindt. Niet alle opdrachten waren huiswerk, dus er is nog zat materiaal om te oefenen. 
Hoe?
Oefenboek blz 8-24.. 
Hulp?
Docent.
Tijd?
Tot 9:45.
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Huiswerk volgende week, zie Magister/Studiewijzer. 

Slide 11 - Slide

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je weet wat synoniemen en antoniemen zijn.

Je kan een gegeven betekenis aan een woord koppelen.
Je kan zelf de betekenis van een woord of woordgroep afleiden of bedenken.
Je kan zelf nieuwe zinnen maken waaruit de betekenis van woorden blijkt. 

Slide 12 - Drag question