Bs 3 Het zenuwstelsel

Hormoonklier
Schildklier
Bijnieren
Eilandjes van Langerhans
Eierstokken
Maakt het hormoon...
Hypofyse
timer
1:00
Schildklierhormoon
Groeihormoon
Adrenaline
Insuline
Oestrogenen
1 / 30
next
Slide 1: Drag question
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Hormoonklier
Schildklier
Bijnieren
Eilandjes van Langerhans
Eierstokken
Maakt het hormoon...
Hypofyse
timer
1:00
Schildklierhormoon
Groeihormoon
Adrenaline
Insuline
Oestrogenen

Slide 1 - Drag question

Wat is het doelwitorgaan van ADH?
A
De blaas
B
De nieren
C
De hypofyse

Slide 2 - Quiz

Als er meer ADH afgegeven wordt
A
Wordt je urine lichter van kleur en stijgt de osmotische waarde van het bloed
B
Wordt de urine donkerder van kleur en stijgt de osmotische waarde van het bloed
C
Wordt je urine lichter van kleur en daalt de osmotische waarde van het bloed
D
Wordt je urine donkerder van kleur en daalt de osmotische waarde van je bloed

Slide 3 - Quiz

Zet de zinnen in de juiste volgorde.
1
2
3
4
Het groeihormoon komt in het bloed.
Het groeihormoon komt in het bot.
De hypofyse maakt het groeihormoon.
De cellen in je botten reageren op het groeihormoon en gaan delen.

Slide 4 - Drag question

De bijnieren maken het hormoon adrenaline.

Welk effect kan adrenaline hebben op je lichaam?

A
je ademhaling vertraagt
B
je hartslag daalt
C
glycogeen wordt omgezet in glucose
D
je pupillen worden kleiner

Slide 5 - Quiz

Wat is de oorzaak van dwerggroei?
A
Te hoge thyroxineproductie.
B
Te lage thyroxineproductie.
C
Een wisselende thyroxineproductie.
D
Geen thyroxineproductie.

Slide 6 - Quiz

Je kunt ...
  • de bouw en signaalverwerking van de verschillende zenuwcellen beschrijven
  • de bouw, functies en werking van het zenuwstelsel beschrijven

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

A
B
C
D
E
F
G, H, I
Centraal zenuwstelsel
Perifeer zenuwstelsel
Zenuwen
Hersenen
Zenuwstelsel
Ruggenmerg
Kleine hersenen, grote hersenen hersenstam

Slide 9 - Drag question

Even herhalen
  • Prikkel: invloed van het milieu op een organisme
  • Impuls: soort elektrisch signaal
  • Receptoren: ontvangers, zintuigcellen
  • Conductoren: geleiders, zenuwcellen
  • Effectoren: uitvoerders, spier- en kliercellen

Slide 10 - Slide

Ook wel neuron
          Geleiden impulsen
          Geven signaalmoleculen (neurotransmitters) af
               Dendriet: geleid impuls naar cellichaam
               Axon: geleidt impuls van cellichaam af
                     myelineschede: cellen van Schwann

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Drie typen zenuwcellen
Bewegingszenuwcel
Gevoelszenuwcel
Schakelcel

Slide 13 - Slide

Wat geeft nummer 5 aan?
A
Axon
B
Dendriet
C
Synaptisch eindknopje
D
Motorische eenheid

Slide 14 - Quiz

Zien alle zenuwcellen er hetzelfde uit?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

Wat is A?
A
een axon
B
een dendriet
C
een synaps
D
een motorisch eindplaatje

Slide 16 - Quiz

Wat is nummer 2?
A
Blaasje met neurotransmitter
B
Receptor
C
Synaptische spleet
D
Dendriet

Slide 17 - Quiz

Wat is nummer 4?
A
Neurotransmitter
B
Receptor
C
Synaptische spleet
D
Dendriet

Slide 18 - Quiz

Drie typen zenuwcellen
Bewegingszenuwcel
Gevoelszenuwcel
Schakelcel

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

... geleiden impulsen van zenuwcellen naar zenuwcellen
A
Gevoelszenuwcellen
B
Schakelzenuwcellen
C
Bewegingszenuwcellen

Slide 23 - Quiz

Waar liggen de cellichamen van zenuwcellen?
A
In of vlakbij de zintuig
B
In of vlakbij de centrale zenuwstelsel
C
Halverwege de zintuig en centrale zenuwstelsel

Slide 24 - Quiz

Hoe communiceren zenuwcellen met elkaar?
A
via diffusie
B
via neurotransmitters
C
via K+ en N+ ionen
D
via osmose

Slide 25 - Quiz


Welke zenuwcel is dit?
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw

Slide 26 - Quiz

Welke zenuwcel is dit?
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw

Slide 27 - Quiz


Zenuwcel 1 is verbonden met een spier, zenuwcel 2 met een zintuig. 
In welke richting verlopen in
  zenuwcel 1 impulsen?  En in welke richting verlopen in zenuwcel 2 impulsen? 


A
1: in richting P 2: in richting R
B
1: in richting P 2: in richting S
C
1: in richting Q 2: in richting R.
D
1: in richting Q 2: in richting S

Slide 28 - Quiz

Het moeilijkste van deze basisstof vond ik...

Slide 29 - Mind map

Huiswerk
Lezen blz 22 t/m 25
Maken opdr. 19 t/m 23 (digitaal)

Slide 30 - Slide