Cap 3 - les 1 + 2 (24-25)

Reflectie over de toets:
1. Hoe ging het?
2. Wat ging goed, wat ging niet goed?
3. Hoe heb je geleerd voor de toets?
4. Wat kan je volgende keer anders doen?
timer
3:00
1 / 36
next
Slide 1: Open question
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Reflectie over de toets:
1. Hoe ging het?
2. Wat ging goed, wat ging niet goed?
3. Hoe heb je geleerd voor de toets?
4. Wat kan je volgende keer anders doen?
timer
3:00

Slide 1 - Open question

This item has no instructions

Dos preguntas cotidianas
¿Cuál es la fecha de hoy?

¿Qué tiempo hace hoy?


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

¿Qué vamos a hacer?

  • Voorstellen 
  • Capítulo 3: ¿Y tú, cómo eres? 

    => Objetivo: descripciones de personas



Slide 3 - Slide

Les in twee delen 
¿Quién soy yo? Wie ben ik?

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

¿Quién eres tú?
- Nombre
- Edad
- Ciudad 
- Pasatiempo
- ¿Algo más....?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Las reglas de clase
  • Als de docent praat, is het stil. Ook als een leerling aan het woord is, luisteren we naar elkaar.
  • Alle spullen voor je hebben liggen mee (schrift en pen, opgeladen macbook). 
  • Maak aantekeningen in je schrift.
  • Heb je een vraag? Steek je hand op, wacht tot je de beurt krijgt
  • Huiswerk maak je in je schrift. 
  • Huiswerk checks + actief meedoen 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Capítulo 3

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

¿Qué ciudad es?
A
Bruselas, Bélgica
B
Londres, Inglaterra
C
Paris, Francia
D
Granada, España

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

timer
1:00
Y TÚ, ¿CÓMO ERES?

Aan welk(e) Spaans(e) woord(en) denk je
bij het onderwerp uiterlijk/karakter?

Slide 10 - Mind map

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Algunas preguntas sobre Granada (7 min.)
1. ¿Dónde está Granada? 
2. ¿En qué comunidad está Granada?
3. ¿Cómo se llama el monumento más famoso de Granada?
4. ¿Quién construyó este monumento? ¿Y cuándo?
5. ¿Qué montaña famosa está cerca de Granada?
6. ¿Qué otras 3 ciudades están en Andalucía?

timer
7:00

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

ejercicios 3 + 4

timer
10:00

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Leer "La llegada"
1. Va a: Fuente A (Libro de Texto p27)
En parejas: leer el texto en voz alta

2. Hacer: ejercicios 3 + 4abcd (Libro de Ejercicios p89)

3. Estudiar: Quizlet/Studygo - leerjaar 2 - Capítulo 3 - 3.1 + 3.2
timer
10:00

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

¿Qué palabras recuerdan?
aspecto físico / caracter

Slide 17 - Mind map

This item has no instructions

0

Slide 18 - Video

This item has no instructions

¿Qué adjetivos mencionan?

Slide 19 - Mind map

This item has no instructions

Adjetivos
  1. alto
  2. bajo
  3. intelectual
  4. cómico
  5. serio
  6. fenomenal
  7. guapo
  8. activo
  9. perezoso
  10. atlético
  11. tímido
  12. trabajador

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

¿Cómo eres tú?
Escribe 3 frases en tu cuaderno.
Después, describe a un compañero

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

¿Cómo eres tú?
3 verbos comunes:
- Ser (zijn)
- Tener (hebben)
- Llevar (dragen)
Deze werkwoorden gebruik je in 
standaard combinaties. 


Vertaal eerst de woorden om 
mensen van uiterlijk te omschrijven op de  volgende slide


Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Tiene el pelo moreno. Lleva los pantalones azules.

A
B
C
D
A
Rosa
B
María
C
Pablo
D
Jorge

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Tiene el pelo rizado. Lleva un vestido rojo.

A
B
C
D
A
Rosa
B
María
C
Pablo
D
Jorge

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Es una mujer delgada, tiene el pelo rubio.

A
B
C
D
A
Rosa
B
María
C
Pablo
D
Jorge

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Es....
A
viejo
B
joven
C
moreno
D
gordo

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Tiene los ojos..........
A
azules
B
verdes
C
azul
D
verde

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Karakter beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord
Extra uitleg werkwoorden bij personen beschrijven

Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden
Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Lever gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 
Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

A
Ser
B
Llevar
C
Estar
D
Tener

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Haarkleur beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord
Extra uitleg werkwoorden bij personen beschrijven

Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden
Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Lever gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 
Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

A
Ser
B
Llevar
C
Estar
D
Tener

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

timer
0:30
el pelo rubio
el pelo corto
las gafas
los ojos azules
el pelo castaño

Slide 31 - Drag question

This item has no instructions

Beschrijf jezelf in 4 zinnen
1: Soy.......,
2: Tengo el pelo........,
3: Tengo los ojos........, 4: Llevo........
timer
1:30

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

A. Describe a alguien en esta clase
Individualmente
  1. Schrijf je naam boven aan een nieuw blaadje dat je kan uitscheuren
  2. Beschrijf 2 personen die in de klas zitten, niet je vecin@!
  3. Dit schrijf je op in minimaal 5 HELE zinnen. Challenge: gebruik muy/poco/bastante
Juntos
  1. De docent leest 1 van de 2 beschrijvingen voor
  2. De klas raad over wie het gaat
  3. Steek je hand op als je het weet!

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Describe a dos personas en la clase

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

¡A trabajar!
ejercicios: 5, 6, 8, 9, 10b
quizlet 3.2 + 3.3
estudiar fuente D

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

¿Cómo fue la clase?
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll

This item has no instructions