Cap 3 - les 1 + 2 etccc materiaal

¿Qué vamos a hacer?
  • kahoot - para terminar el cap2
  • empezamos con el cap3
    1. hablar + leer de Granada
    2. descripciones de personas
  • leesvaardigheid - toetsweek
  • trabajar en el proyecto => ¡parejas!



Iedereen:
aanmelden LessonUp
1 / 40
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

¿Qué vamos a hacer?
  • kahoot - para terminar el cap2
  • empezamos con el cap3
    1. hablar + leer de Granada
    2. descripciones de personas
  • leesvaardigheid - toetsweek
  • trabajar en el proyecto => ¡parejas!



Iedereen:
aanmelden LessonUp

Slide 1 - Slide

Les in twee delen 
Dos preguntas cotidianas
¿Cuál es la fecha de hoy?

¿Qué tiempo hace hoy?

=> anota en tu cuaderno

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Link

This item has no instructions

¿Cómo se llama el Capítulo 3?
timer
1:00

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

¿Qué significa en holandés: "Y tú, ¿cómo eres?"
timer
1:00

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Capítulo 3

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

¿Qué ciudad es?
A
Bruselas, Bélgica
B
Ciudad de México, México
C
Bogotá, Colombia
D
Granada, España

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Algunas preguntas sobre Granada (7 min.)
1. ¿Dónde está Granada? 
2. ¿En qué comunidad está Granada?
3. ¿Cómo se llama el monumento más famoso de Granada?
4. ¿Quién construyó este monumento? ¿Y cuándo?
5. ¿Qué montaña famosa está cerca de Granada?
6. ¿Qué otras 3 ciudades están en Andalucía?

timer
7:00

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

timer
1:00
Aan welk(e) Spaans(e) woord(en) denk je
bij het onderwerp uiterlijk/karakter?

Slide 12 - Mind map

This item has no instructions

het kledingstuk
A
la prenda
B
el jersey
C
el vestido
D
la prenda de vestir

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

llevar
A
dragen
B
heten
C
bellen
D
regenen

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

el consejo
A
de jurk
B
het advies
C
het gevolg
D
het konijn

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

de kleding
A
la marca
B
la revista
C
el vestido
D
la ropa

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

de uitverkoop
A
las rebajas
B
el solde
C
las descuentas
D
el consejo

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

el deporte
A
wedstrijd
B
de sport
C
succes
D
het winnen

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Online leerlingen: hacer ejercicios 3 + 4
en sus cuadernos
timer
10:00

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Leer "La llegada"
1. Va a: Fuente A (Libro de Texto p27)
En parejas: leer el texto en voz alta

2. Hacer: ejercicios 3 + 4abcd (Libro de Ejercicios p89)

3. Estudiar: Quizlet - leerjaar 2 - Capítulo 3 - 3.1 + 3.2
timer
10:00

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Tiene el pelo moreno. Lleva los pantalones azules.

A
B
C
D
A
Rosa
B
María
C
Pablo
D
Jorge

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Tiene el pelo rizado. Lleva un vestido rojo.

A
B
C
D
A
Rosa
B
María
C
Pablo
D
Jorge

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Es una mujer delgada, tiene el pelo rubio.

A
B
C
D
A
Rosa
B
María
C
Pablo
D
Jorge

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

¿Qué adjetivos se mencionan en el vídeo?

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

0

Slide 25 - Video

This item has no instructions

Adjetivos
  1. alto
  2. bajo
  3. intelectual
  4. cómico
  5. serio
  6. fenomenal
  7. guapo
  8. activo
  9. perezoso
  10. atlético
  11. tímido
  12. trabajador

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

¿Cómo eres tú?
Escribe dos frases en tu cuaderno.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

¿Cómo eres tú?
3 verbos comunes:
- Ser (zijn)
- Tener (hebben)
- Llevar (dragen)
Deze werkwoorden gebruik je in 
standaard combinaties. 


Vertaal eerst de woorden om 
mensen van uiterlijk te omschrijven op de  volgende slide


Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Es....
A
viejo
B
joven
C
moreno
D
gordo

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Tiene los ojos..........
A
azules
B
verdes
C
azul
D
verde

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Karakter beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord
Extra uitleg werkwoorden bij personen beschrijven

Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden
Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Lever gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 
Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

A
Ser
B
Llevar
C
Estar
D
Tener

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Haarkleur beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord
Extra uitleg werkwoorden bij personen beschrijven

Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden
Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Lever gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 
Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

A
Ser
B
Llevar
C
Estar
D
Tener

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Beschrijf jezelf in 4 zinnen
1: Figuur (ser)......., 2: haarkleur (tener), 3: ogen (tener)........, 4: kleding (llevar)........

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

A. Describe a alguien en esta clase
Individualmente
  1. Schrijf je naam boven aan een nieuw blaadje dat je kan uitscheuren
  2. Beschrijf 2 personen die in de klas zitten, niet je vecin@
  3. Dit schrijf je op in minimaal 5 HELE zinnen. Challenge: gebruik muy/poco/bastante
Juntos
  1. De docent leest 1 van de 2 beschrijvingen voor
  2. De klas raad over wie het gaat
  3. Steek je hand op als je het weet!

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

¿Qué significan las siguientes palabras en español?
een beetje / te veel / veel / een halve / nog een
timer
1:00

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

¡A trabajar!
tweetallen

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Hacer: Classroom ‘Leesvaardigheid ‘ Toetsweek 2 - textos 1-5 = preguntas 1-13, maar let op: 
schrijf in je schrift niet alleen A of B, maar schrijf bij elke vraag waarom je hebt gekozen voor dat antwoord, bijv. aan welk woord je dat hebt gezien, of omdat de andere antwoorden fout waren… 
schrijf in je schrift de woorden die je hebt moeten opzoeken, dus Spaans én Nederlands

timer
2:00

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Descripciones de personas (extra oefening, basis)

Bekijk de uitleg en zet de (bijvoeglijk naam-)woorden bij het juiste werkwoord.  (klik op 'siguiente/activar' en sleep)

Ejercicio 1

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Descripciones de personas (extra uitdaging)

Bekijk de uitleg (= in het Spaans) en maak de opdrachten

Ejercicio 2

Slide 40 - Slide

This item has no instructions