2122 4V Leenwoorden en verwijswoorden

Talent H16
  • leenwoorden
  • verwijswoorden
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Talent H16
  • leenwoorden
  • verwijswoorden

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

germanisme
Barbarismen
Sleep de woorden in het blauw naar het juiste vakje.
anglicisme
Afkomstig uit het Duits
Afkomstig uit het Frans
Afkomstig uit het Engels
gallicisme

Slide 8 - Drag question

autobaan
A
anglicisme
B
germanisme
C
gallicisme
D
geen barbarisme

Slide 9 - Quiz

Meerdere in plaats van verschillende/ verscheidene:
A
germanisme
B
gallicisme
C
anglicisme
D
geen barbarisme

Slide 10 - Quiz

frontpagina
in plaats van voorpagina
A
germanisme
B
anglicisme
C
gallicisme
D
geen barbarisme

Slide 11 - Quiz

'Rond punt' in plaats van rotonde is afkomstige van 'rond point' dus:
A
germanisme
B
anglicisme
C
gallicisme
D
geen barbarisme

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Lonneke heeft haar rijbewijs in één keer gehaald, ... haar meeviel.
A
die
B
wat
C
dat
D
waarmee

Slide 25 - Quiz

Els heeft een springpaard ___ ze veel prijzen gewonnen heeft.
A
die
B
wat
C
dat
D
waarmee

Slide 26 - Quiz

Herman is naar de kapper geweest, ___ hard nodig was.
A
die
B
wat
C
dat
D
waarmee

Slide 27 - Quiz

____ die op zaterdag bij de drogist werkt, zit bij mij op school.
A
De jongen
B
Het meisje

Slide 28 - Quiz

Het rokje __ mijn moeder gemaakt heeft, heb ik vandaag aan.
A
die
B
wat
C
dat
D
waarmee

Slide 29 - Quiz

Met het verwijswoord
'waarmee'
verwijs je NIET naar...
A
een mens
B
een dier
C
een ding

Slide 30 - Quiz

De schrijver ___ mij moeder veel boeken gelezen heeft, is Tommy Wieringa.
A
van wie
B
waarvan

Slide 31 - Quiz

Met het verwijswoord
'met wie'
verwijs je naar...
A
een mens
B
een dier
C
een ding

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Video