Hoofdstuk 4 - Grammatica

Nederlands

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide

Lezen

Slide 2 - Slide


Check in?
A
groene smiley
B
oranje smiley
C
rode smiley

Slide 3 - Quiz

Programma:
  • Terugkoppeling lezen, woordenschat
  • Uitleg grammatica
  • Check je kennis
  • Zelfstandig werken
Lesdoelen/ lesvragen:
  • Iedere stap van een instructie begint altijd met een .....

Slide 4 - Slide

Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel
Informeren
Overhalen
Instrueren
Amuseren

Slide 5 - Drag question

Tekstdoel: het doel van de schrijver van een tekst
Informeren
Amuseren
Instructie
de lezer informatie geven
De lezer vermaken
(zorgen voor plezier/ ontspanning)
De lezer uitleg geven in stappen, hoe je iets moet doen.
Aan de bron van een tekst kan je zien of het tekstdoel informeren is. 
Teksten die je willen informeren vind je bijvoorbeeld in kranten, op websites van kranten en in schoolboeken.
Wanneer de schrijver je wilt informeren, is de bron ook betrouwbaar. Dit betekent dat je meerdere bronnen over het verhaal kunt vinden. Je weet dan dat de informatie klopt.
De schrijver wil je amuseren met boeken, stripboeken, tijdschriften maar ook verhalen op Instagram en Facebook.

Verhalen om te amuseren hoeven niet echt of waargebeurd te zijn.
In een instructie wordt stap voor stap uitgelegd hoe je iets kan doen.
Iedere stap van een instructie begint met een werkwoord (doe-woord).

Een instructie kan geschreven zijn, maar er zijn ook instructies waarbij vooral plaatjes worden gebruikt. 
Voorbeelden van instructies zijn: recepten en handleidingen. 

Slide 6 - Slide

De leerlingen letten goed op tijdens de uitleg van de docent
  • Lidwoord: de, het, een 
    Een lidwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord.
    In het meervoud gebruik je altijd het lidwoord: de (de huizen, de eieren). 

  •  Zelfstandig naamwoorden: mensen, dieren, planten, dingen, namen en begrippen

  •  Werkwoord is een doe woord.
    Werkwoorden hebben verschillende vormen ze staan in de tegenwoordige of verleden tijd.
      

Slide 7 - Slide

lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
de
vogels
vliegen

Slide 8 - Drag question

Als het goed is weet je nu de verschillen tussen een zelfstandig naamwoord, werkwoord en een lidwoord. Sleep de woorden naar het juiste woordsoort
Lidwoord (lw)
Zelfstandig naamwoord (zn)
Werkwoord (ww)
De
het
een
Utrecht
Meisje
geld
kapper
Zingen
zijn
Keek
gelopen

Slide 9 - Drag question

Het woord 'aangepast' is een:
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 10 - Quiz

Het woord 'turen' is een:
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 11 - Quiz

Het woord 'handicap' is een:
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 12 - Quiz

Het woord 'obstakel' is een:
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 13 - Quiz

Het woord 'inschrijven' is een:
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 14 - Quiz

Thema 4, 4.5 woorden

1-2(1)- 
4 - 5- 
8-9-
10-11-12-13-
15-16-17
Thema 4, 4.3 Lezen :
1-2-3-4-
6-7-
9-10-11-12-13-14
15-16-17
Thema 4, 4.7 grammatica:
1 t/m 8
Klaar
Oefen met flitskaartjes/ test jezelf
Maak een woordverhaal

Slide 15 - Slide