H3.1_Hoe betaal je?

H3: De bank en jouw geld

Als je binnenkomt:
  • Ga je zitten
  • Je bent stil
  • Je pakt je boek(en) en pen
  • Tas op de grond
  • Je bent klaar voor de les:)


timer
2:00
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H3: De bank en jouw geld

Als je binnenkomt:
  • Ga je zitten
  • Je bent stil
  • Je pakt je boek(en) en pen
  • Tas op de grond
  • Je bent klaar voor de les:)


timer
2:00

Slide 1 - Slide

H3.1: Hoe betaal je?

Slide 2 - Slide

H3.1: Hoe betaal je?

Programma:
  • Doorlezen paragraaf 3.1
  • Lesdoelen par. 3.1
  • Uitleg en instructie
  • Huiswerk volgende les
  • Volgende les: Herhaling/reflectie en bespreken huiswerk

Slide 3 - Slide

Lesdoelen

Na deze les weet je ....
  • Wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil
  • Je kunt de geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven
  • Het verschil tussen giraal en chartaal geld
  • Hoe je met een berekening het saldo op je bankrekening kunt checken

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Uitleg en instructie...

Slide 6 - Slide

Directe ruil
Je ruilt goederen en diensten voor andere goederen of diensten.

Slide 7 - Slide

Indirecte ruil
Je ruilt goederen en diensten voor geld.

Slide 8 - Slide

Ruilmiddel: 
je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld
Rekenmiddel:
je kunt de waarde van verschillende producten met elkaar vergelijken
Spaarmiddel:
je geeft een deel van je inkomen niet uit, zodat je het later kunt gebruiken

Slide 9 - Slide

Soorten geld
Geld op de bank waar je via je pinpas mee kunt betalen. Dus niet je geld op een spaarrekening.
(Giraal)
Munten & bankbiljetten

(Chartaal)

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Giraal geld
Als je geld opneemt bij een geldautomaat...
- hoeveelheid giraal geld daalt
- hoeveelheid chartaal geld stijgt


Slide 12 - Slide

Creditcard
De creditcardmaatschappij schiet het geld voor.
Pas aan het eind van de maand worden de betalingen van je rekening afgeschreven.

Slide 13 - Slide

Elektronisch betalen

Slide 14 - Slide

Saldo:
het bedrag dat op je bankrekening staat
DEB = debetsaldo:
het is een negatief saldo -> de bank heeft geld van jou te goed
CR = creditsaldo:
het is een positief saldo -> je hebt geld tegoed van de bank

Slide 15 - Slide

Creditsaldo

  • positief saldo
  • geld op je rekening

Debetsaldo

  • negatief saldo
  • geld tekort op je rekening

Slide 16 - Slide

Rekenafschrift
Vorige saldo    €50
Ontvangen                            €20              +
Betaald              €40                                   -
Nieuw saldo    €30 →  creditsaldo

Slide 17 - Slide

Op het rekeningoverzicht van Mariah staat dat zij een creditsaldo heeft van €523,80
  • Zij heeft in de vakantie €125 uitgegeven aan een winterjas en €99 aan nieuwe schoenen
  • Haar salaris is overgemaakt (€126,40)
  • Het abonnement van haar mobiele telefoon is afgeschreven (€25)
  • Bereken het nieuwe saldo op haar bankrekening en noteer of dit debet of credit is.




523,80 - 125 - 99 + 126,40 - 25 = 401,20
Haar nieuwe saldo is €401,20 credit

Slide 18 - Slide

Zijn er vragen

Slide 19 - Slide

Maken opdrachten 
Je hebt 15 minuten de tijd voor het maken van 
opgave 1 t/m 7 van paragraaf 1.1 

Klaar? 
Maak van de plusopdrachten  1+2+3

timer
15:00

Slide 20 - Slide

Bespreken opgave 1 t/m 7

Slide 21 - Slide

Huiswerk volgende les
Maken Par.3.1: 
Opdrachten 2 tot en met 13

Slide 22 - Slide

Huiswerk bespreken
Par.3.1: Opdrachten 2 tot en met 13

CONTROLE!

Slide 23 - Slide

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  • Wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil
  • Je kunt de geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven
  • Het verschil tussen giraal en chartaal geld
  • Hoe je met een berekening het saldo op je bankrekening kunt checken

Slide 24 - Slide

Als je een product tegen een ander product ruilt zonder geld te gebruiken,
dan doe je aan...
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 25 - Quiz

Sylvia en Sophie gaan samen uit eten en daarna naar de film.
Sylvia betaalt het eten: €40 en Sophie betaalt de film en de drankjes €32.
Aan het einde van de avond stuurt Sophie aan Sylvia een tikkie voor €4 zodat ze beide evenveel hebben betaald

Welke geldfunctie herken je in bovenstaand voorbeeld NIET?
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel

Slide 26 - Quiz

Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan

Slide 27 - Quiz

Wat is een voorbeeld van chartaal geld?
A
creditcard
B
bankpas
C
biljetten
D
pinpas

Slide 28 - Quiz

Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 29 - Quiz

Welke 3 geldfuncties ken je?

Slide 30 - Open question

Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld

Slide 31 - Quiz

Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld

Slide 32 - Quiz

Een spijkerbroek is verlaagd in prijs van €85,- naar €65,-
Hoeveel procent is de prijs veranderd?
A
25%
B
-24%
C
23,53%
D
-23,5%

Slide 33 - Quiz

Huiswerk volgende les
Plusopdrachten: 1 t/m 4 (blz 90) Rekenopdrachten: 1 t/m 3 (blz 92)


Slide 34 - Slide