Persoonlijke_vnw_1en4

Persoonlijk voornaamwoord
1e en 4e naamval

> Persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord in de 1ste en 4e naamval
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Persoonlijk voornaamwoord
1e en 4e naamval

> Persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord in de 1ste en 4e naamval

Slide 1 - Slide

Welke
persoonlijk voornaamwoorden
in het Duits ken je?
Antwoord elke keer met één woord.

Slide 2 - Mind map

Persoonlijk voornaamwoord
Onderwerp / 1e naamval
ik / ich
jij / du 
hij / er  
zij / sie
het / es
wij / wir
jullie / ihr
zij / sie
u / Sie
Persoonlijk voornaamwoord
Lijdend voorw. / 4e naamval
mij / mich
jou / dich
hem / ihn
haar / sie
het / es
ons / uns
jullie / euch
hun / sie
u / Sie

Slide 3 - Slide

Wat wordt de vorm van het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval? Sleep naar het juiste antwoord.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
euch
mich
dich
ihn/sie/es
uns
sie/Sie

Slide 4 - Drag question

Voorzetsels van de 4e naamval

durch = door
für = voor
ohne = zonder
um = om
bis = tot
gegen = tegen


Slide 5 - Slide

Aufgabe 1
Vertaal de voorzetsels in het Nederlands

Slide 6 - Slide

ohne
A
zonder
B
voor
C
tegen

Slide 7 - Quiz

für
A
zonder
B
voor
C
tegen

Slide 8 - Quiz

gegen
A
zonder
B
voor
C
tegen

Slide 9 - Quiz

Aufgabe 2
Vertaal de woorden in het Duits

Slide 10 - Slide

1/7 haar
A
mich
B
dich
C
ihn
D
sie

Slide 11 - Quiz

2/7 jou
A
mich
B
dich
C
ihn
D
sie

Slide 12 - Quiz

3/7 mij
A
mich
B
dich
C
ihn
D
sie

Slide 13 - Quiz

4/7
(Ik) ... lade Anna auch ein.

Slide 14 - Open question

5/7
Wartest ... (jij) schon lange?

Slide 15 - Open question

6/7
Reitet ... (jullie) immer zusammen?

Slide 16 - Open question

7/7
Herr Ober, ... (wij) warten schon eine halbe Stunde.

Slide 17 - Open question

Aufgabe 3
Vertaal de woorden die tussen haakjes staan 
in het Nederlands

Slide 18 - Slide

1/2 Wir kommen nicht.
Du musst (ohne uns) gehen.

Slide 19 - Open question

2/2 Marcel hat noch nicht (gegen Sie) gespielt.

Slide 20 - Open question

Aufgabe 4
Vertaal de woorden tussen haakjes in het Duits

Slide 21 - Slide

1/4
(Voor wie) hast du das gemacht?

Slide 22 - Open question

2/4
Spiele ich heute (tegen hem)?

Slide 23 - Open question

3/4
... ... (zonder jullie) ist die Reise nicht halb so toll.

Slide 24 - Open question

4/4
Habt ihr einen Prospekt ... ... (voor ons) mitgebracht?

Slide 25 - Open question

Het leerdoelen-rad 
Wie krijgen de eer om een leerdoelcheck 
te doen?

Voor elk doel (1 t/m 3) zoeken we
twee (2) leerlingen.

Succes!

Slide 26 - Slide

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 27 - Open question

Hoe zou je het doel van vandaag willen beoordelen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 28 - Quiz

An die Arbeit!

Slide 29 - Slide